ECLI:NL:GHARL:2018:4463

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 mei 2018
Publicatiedatum
16 mei 2018
Zaaknummer
WAHV 200.193.233
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Sekeris
  • A. Pranger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen sanctiebeschikking voor verbod stil te staan in verkeerssituatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een administratieve sanctie die aan de betrokkene is opgelegd wegens het overtreden van het verbod om stil te staan, zoals aangegeven door verkeersbord E2. De betrokkene heeft op 22 februari 2014 om 15.48 uur stilgestaan op de Javastraat te Amsterdam, terwijl hij wachtte op een vrije parkeerplaats. De kantonrechter had eerder het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard, maar de betrokkene stelde dat het stilstaan noodzakelijk was en dat hij zijn knipperlichten had aangezet om aan te geven dat hij wachtte.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de betrokkene inderdaad heeft stilgestaan, maar onder omstandigheden die het opleggen van een sanctie niet billijken. Het hof oordeelde dat de verklaring van de verbalisant niet voldoende was om de gedraging te onderbouwen, vooral omdat de betrokkene consistent had verklaard dat hij wachtte op een uitparkerende auto. Het hof concludeerde dat het stilstaan in deze situatie niet als een overtreding kon worden aangemerkt, aangezien het niet in strijd was met de verkeerssituatie.

Uiteindelijk heeft het hof de beslissing van de kantonrechter vernietigd en de sanctie opgelegd door de officier van justitie en de inleidende beschikking vernietigd. De betrokkene krijgt zijn zekerheidstelling terug, en het hof heeft geoordeeld dat de omstandigheden van de zaak niet rechtvaardigen dat er een sanctie wordt opgelegd voor het stilstaan in deze specifieke situatie.

Uitspraak

WAHV 200.193.233
16 mei 2018
CJIB 180741228
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam
van 8 april 2016
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “verbod stil te staan (bord E2)”, welke gedraging zou zijn verricht op 22 februari 2014 om 15.48 uur op de Javastraat te Amsterdam met het voertuig met het kenteken [0-YYY-00] .
2. De betrokkene ontkent niet dat hij korte tijd heeft stilgestaan, maar stelt dat dit noodzakelijk was omdat hij moest wachten voor hij een vrije parkeerplaats kon inrijden. Hij had zijn knipperlichten aangezet. Volgens de betrokkene is het niet te doen om in een drukke straat rondjes te blijven rijden in de hoop een lege parkeerplaats tegen te komen. Voorts geeft de betrokkene aan dat hij tijdens het stilstaan het overige verkeer goed in de gaten heeft gehouden om zoveel mogelijk hinder voor de andere weggebruikers te kunnen voorkomen.
3. In zaken betreffende de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
4. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB kort gezegd in dat de onder 1. vermelde gedraging is verricht.
5. De ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het aanvullend proces-verbaal d.d. 16 juni 2016 houdt onder meer het volgende in:
''De Javastraat is een winkelstraat waar regelmatig mensen dubbel geparkeerd staan of hun voertuig stil laten staan midden op de weg. Ik treed regelmatig op tegen deze parkeeroverlast aangezien dit vaak een hoop hinder voor andere weggebruikers met zich meebrengt.
Om deze reden kan ik mij dit specifieke geval van maar dan een jaar geleden niet meer herinneren. Ik kan u (het hof leest: de officier van justitie) wel vertellen dat het ook af en toe voorkomt dat ik mensen met hun knipperlicht aan stil zie staan om te wachten tot iemand uitgeparkeerd is. Hier treed ik uiteraard niet verbaliserend tegen op. Het komt ook wel eens voor dat ik mensen aanspreek die stil staan (zonder knipperlicht) en mij er vervolgens op attenderen dat ze staan te wachten tot de auto uitgeparkeerd is. Als ik dit constateer treed ik hier uiteraard ook niet tegen op. Als dit het geval was geweest had de heer Virdis dit ook als verklaring opgegeven.''
6. De onderhavige gedraging is een overtreding van artikel 62 juncto bord E2 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) of, kort gezegd, het geen gevolg geven aan een verkeersteken dat een verbod om stil te staan inhoudt.
7. Onder stilstaan in de zin van het bord E2 moet worden verstaan stilstaan anders dan door de verkeerssituatie geboden. Het gaat om het vrijwillig laten stilstaan van het voertuig. De door de betrokkene geschetste situatie - het wachten op een vrije parkeerplaats - moet als stilstaan in deze zin worden aangemerkt. Niet gesteld of gebleken is immers dat de betrokkene door de verkeerssituatie ter plaatse werd gedwongen zijn voertuig stil te zetten en stil te laten staan. Dat het stilstaan slechts een korte tijd heeft geduurd, maakt dat niet anders. In deze situatie stilstaan, ongeacht waarom of hoe lang, is bij een bord E2 niet geoorloofd. Reeds hierom faalt het verweer van de betrokkene. Gelet hierop staat vast dat de gedraging is verricht.
8. Het hof dient vervolgens de vraag te beantwoorden of de gedraging is verricht onder omstandigheden die het opleggen van een administratieve sanctie niet billijken. Bij de beantwoording van die vraag acht het hof van belang dat uit het aanvullend proces-verbaal van 16 juni 2015 volgt dat niet verbaliserend wordt opgetreden indien het ter plaatse in strijd met het bord E2 stilstaan erin bestaat dat een betrokkene wacht op een medeweggebruiker die uit een parkeervak komt ten einde in dat vak te parkeren. In geschil is of deze situatie zich op 22 februari 2014 heeft voorgedaan.
9. Het hof ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring die de betrokkene gedurende de gehele procedure consequent heeft afgelegd. Blijkens het aanvullend proces-verbaal kan de verbalisant zich de situatie niet meer herinneren. Hij verwijst evenwel naar het zaakoverzicht waaruit blijkt dat de betrokkene heeft verklaard dat hij stilstond om iemand uit te laten stappen. Het hof acht deze verklaring echter niet bruikbaar nu de betrokkene voorafgaand niet de cautie is gegeven en hij deze verklaring betwist. Voor zover in het aanvullend proces-verbaal de suggestie wordt gedaan dat de betrokkene in onderhavige procedure zijn verklaring aanpast om - in het licht van de door de verbalisant gevolgde praktijk - onder een sanctie uit te komen, kan het hof de verbalisant daarin niet volgen. De betrokkene heeft reeds in zijn administratief beroepschrift van 24 april 2014 en in zijn beroepschrift bij de kantonrechter van 3 september 2014 dit standpunt ingenomen, derhalve ruimschoots voor het aanvullend proces-verbaal van 16 juni 2015. Uit niets blijkt dat de betrokkene voordien reeds op de hoogte was van de door de verbalisant gevolgde praktijk om geen sancties op te leggen aan diegene die, wachtend op een uitparkerend voertuig, ter plaatse stilstaat.
10. Gelet op het voorgaande zal het hof de beslissing van de kantonrechter vernietigen en doen hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, te weten het beroep gegrond verklaren en de beslissing van de officier van justitie en de inleidende beschikking vernietigen.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
vernietigt, met gegrondverklaring van het beroep daartegen, de beslissing van de officier van justitie;
vernietigt de inleidende beschikking waarbij, onder CJIB-nummer 180741228, een sanctie is opgelegd;
bepaalt dat hetgeen door de betrokkene tot zekerheid is gesteld door de advocaat-generaal wordt gerestitueerd.
Dit arrest is gewezen door mr. Sekeris, in tegenwoordigheid van mr. Pranger als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.