Beoordeling
1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 130,- opgelegd ter zake van “voor het motorrijtuig van 3500 kg of minder heeft het keuringsbewijs zijn geldigheid verloren”, welke gedraging blijkens een registercontrole van de RDW zou zijn verricht op 26 november 2015 met het voertuig met het kenteken [YY-YY-00] .
2. De betrokkene voert aan dat het kentekenbewijs van zijn voertuig met kenteken
[YY-YY-00] in 2015 was geschorst omdat hij het voertuig niet gebruikte. In de periode van de schorsing is de APK-datum verlopen. De betrokkene heeft in november 2015 besloten om weer met zijn voertuig te gaan rijden. Hij heeft de schorsing toen beëindigd en het voertuig verzekerd. Op 17 november 2015 is het voertuig opgehaald door een autogarage omdat de betrokkene in de veronderstelling verkeerde dat het voertuig niet de weg op mocht zonder een geldige APK. De betrokkene heeft eerder in de procedure e-mails overgelegd van zijn verzekering en autogarage. Het voertuig is vervolgens op 3 december 2015 gerepareerd en APK-gekeurd. De betrokkene stelt dat hij te goeder trouw heeft gehandeld door de schorsing te beëindigen en een verzekering af te sluiten.
3. De onderhavige gedraging is gebaseerd op artikel 72, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994).
4. Artikel 72 van de WVW 1994 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"1. Voor een motorrijtuig of een aanhangwagen, waarvoor een kenteken is opgegeven dan wel dient te zijn opgegeven, dient een keuringsbewijs te zijn afgegeven.
2. Het keuringsbewijs dient: (…)
b. zijn geldigheid niet te hebben verloren, (…)
3. Voor overtreding van het eerste lid en het bepaalde bij of krachtens het tweede lid zijn aansprakelijk:
a. voor zover het betreft een motorrijtuig, de eigenaar of houder, alsmede in het geval dat met dat motorrijtuig over de weg wordt gereden, de bestuurder."
5. De memorie van toelichting (Kamerstukken II, 1990/91, 22 030, nr. 3, blz. 113) houdt onder meer in:
“Het derde lid (ontleend aan art. 9d van de Wegenverkeerswet) geeft aan wie aansprakelijk is voor handelen in strijd met het bepaalde in het eerste en tweede lid. In de eerste plaats is dat uiteraard de eigenaar of houder van het voertuig. Deze moet er, ongeacht of het voertuig op de weg wordt gebruikt, zorg voor dragen dat voor het voertuig een keuringsbewijs is afgegeven.”
6. Uit artikel 67, eerste lid, van de WVW 1994 blijkt dat de betrokkene als houder van het motorrijtuig er verantwoordelijk voor is om, indien met het voertuig geen gebruik van de weg wordt gemaakt, de Dienst Wegverkeer te verzoeken de tenaamstelling in het kentekenregister te schorsen. Deze schorsing brengt mee dat de keuringsplicht ex artikel 72 van de WVW 1994 gedurende de periode van schorsing niet geldt (artikel 73, eerste lid, aanhef en onder b, van de WVW 1994).
7. Blijkens het zaakoverzicht van het CJIB heeft het keuringsbewijs voor het voertuig met kenteken [YY-YY-00] zijn geldigheid eerder op 5 juni 2014 verloren. Niet in geschil is dat op de datum waarop de registercontrole is uitgevoerd, 26 november 2015, het keuringsbewijs van het voertuig was verlopen en dat de betrokkene de eigenaar van het voertuig is. Het hof stelt op basis van de stukken vast dat op de dag van de registercontrole de tenaamstelling van het voertuig in het kentekenregister niet was geschorst. Naar het oordeel van het hof is dan ook komen vast te staan dat de gedraging is verricht.
8. Het hof dient vervolgens te beoordelen of de door de betrokkene aangevoerde omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden en waarin hij verkeert, van dien aard zijn dat deze het opleggen van een administratieve sanctie niet billijken, dan wel aanleiding geven de sanctie te matigen (vgl. artikel 9, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wahv).
9. Het hof stelt voorop dat er op grond van de wettelijke bepalingen met betrekking tot de verzekeringsplicht een zorgplicht bestaat voor kentekenhouders, om tijdig hun voertuig te laten keuren, ongeacht of dat op de weg wordt gebruikt. Deze verplichting geldt slechts niet indien (gedurende een bepaalde periode), de geldigheid van de tenaamstelling is geschorst. Het in strijd met artikel 72 van de WVW 1994 niet voldoen aan de keuringsplicht, terwijl de geldigheid van de tenaamstelling niet is geschorst zoals hier rechtvaardigt op zichzelf reeds het opleggen van een administratieve sanctie. Dit betekent dat de aangevoerde omstandigheden niet leiden tot het oordeel dat het opleggen van een sanctie niet billijk is.
10. De in hoge mate tariefsmatige afdoening van gedragingen als de onderhavige brengt verder mee dat de omstandigheden van het concrete geval niet licht van invloed zullen zijn op de hoogte van de opgelegde sanctie en dat slechts bijzondere omstandigheden aanleiding kunnen geven om van het voor de gedraging vastgestelde tarief af te wijken.
11. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is naar het oordeel van het hof in dit geval sprake. Het hof acht de door de betrokkene gestelde omstandigheden voor het niet voldoen aan de keuringsplicht voldoende aannemelijk geworden. Het hof neemt in aanmerking dat uit de door betrokkene overgelegde stukken blijkt dat de schorsing van de tenaamstelling in het kentekenregister op 9 november 2015 is beëindigd en dat hij op dezelfde datum een verzekering heeft afgesloten. Het voertuig is, zo blijkt ook uit de e-mail van de autogarage die zich in het dossier bevindt, op 17 november 2015 opgehaald door de autogarage voor een onderhoudsbeurt en een APK-keuring. Vervolgens heeft het voertuig drie weken bij de autogarage gestaan. Op 26 november 2015 is een registercontrole uitgevoerd waaruit bleek dat het voertuig niet APK-gekeurd was. Vervolgens is een week later, op 3 december 2015 het keuringsbewijs afgegeven. Het hof ziet in de door de betrokkene aangevoerde omstandigheden aanleiding om de administratieve sanctie te matigen tot een bedrag van € 65,-.
12. Het hof komt daarom tot onderstaande beslissing.