Beoordeling
1. De kantonrechter heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat geen gronden van het beroep zijn aangevoerd en geen rechtsgeldige machtiging is overgelegd en deze verzuimen niet binnen de daartoe gestelde termijn zijn hersteld.
2. [A] voert onder meer aan dat de kantonrechter niet heeft gewezen op de gevolgen van het niet tijdig herstellen van voornoemde verzuimen.
3. Ingevolge artikel 8:24, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat zich leent voor analoge toepassing in procedures als deze, kan de kantonrechter een schriftelijke machtiging verlangen van een gemachtigde. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:6 van de Awb kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, mits de indiener van het beroep de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn. Daarbij dient de indiener van het beroepschrift te worden gewezen op de mogelijkheid van niet-ontvankelijkverklaring indien het verzuim niet (tijdig) wordt hersteld.
4. De kantonrechter heeft de betrokkene bij proces-verbaal van 4 augustus 2016 wel in de gelegenheid gesteld om uiterlijk binnen vier weken na verzending van het proces-verbaal de gronden van het beroep en de vereiste machtiging over te leggen, maar er niet op gewezen dat het niet herstellen van (één van) deze verzuimen kan leiden tot het niet-ontvankelijk verklaren van het beroep. Daarom bestond er voor de kantonrechter niet de bevoegdheid om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
5. Gelet op het voorgaande zal het hof de beslissing van de kantonrechter vernietigen. Het hof merkt op dat voldoende aannemelijk is dat mr. [A] is gemachtigd door de betrokkene om namens hem te procederen. Om die reden wordt hij in de onderhavige procedure door het hof als gemachtigde van de betrokkene aangemerkt.
6. Het hof zal doen wat de kantonrechter had moeten doen, namelijk het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beoordelen. De wet biedt geen grond voor terugwijzing naar de kantonrechter in zaken als deze.
7. De gemachtigde klaagt erover dat hij, ondanks meerdere verzoeken daartoe, het zaakoverzicht en de foto's van de gedraging niet heeft ontvangen van de officier van justitie.
8. Het is vaste rechtspraak van het hof dat de officier van justitie, op grond van artikel 7:18, vierde lid, van de Awb, in de fase van het administratief beroep op verzoek van de indiener van het beroepschrift gehouden is de op de zaak betrekking hebbende stukken te verstrekken. In zaken als deze gaat het om het zaakoverzicht en (indien van toepassing) een foto van de gedraging.
9. Het hof stelt vast dat de gemachtigde in de fase van het administratief beroep de officier van justitie meermalen heeft verzocht om toezending van de op de zaak betrekking hebbende stukken. Niet blijkt dat de gemachtigde deze stukken, voorafgaand aan het beslissen op het administratief beroep, zijn toegezonden. De officier van justitie heeft dus niet aan zijn informatieplicht voldaan.
10. Het voorgaande brengt mee dat de beslissing van de officier van justitie niet in stand kan blijven. Het hof zal het beroep van de gemachtigde tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaren, die beslissing vernietigen, en het beroep van de gemachtigde tegen de opgelegde sanctie beoordelen.
11. Op basis van hetgeen de gemachtigde in hoger beroep naar voren heeft gebracht, gaat het hof ervan uit dat de gemachtigde inmiddels over het zaakoverzicht en de foto's beschikt. De klacht, dat de verweten gedraging wegens het ontbreken van zaakstukken onvoldoende individualiseerbaar is, wordt daarom buiten beschouwing gelaten.
12. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 104,- opgelegd ter zake van “overschrijding maximum snelheid op autosnelwegen, met 14 km/h (verkeersbord A1)”, welke gedraging zou zijn verricht op
3 juni 2015 om 21.32uur op de A12 (trajectcontrole, links) te 's-Gravenhage met het voertuig met het kenteken [YY-YY-00] .
13. De gemachtigde is van mening dat onvoldoende vaststaat dat de gedraging is verricht. Hij voert daartoe aan dat uit de door de advocaat-generaal overgelegde schouwrapporten niet in afdoende mate blijkt dat de bebording
ten tijde van de gedragingvoldoende duidelijk was, nu deze dateren van ruim voordat respectievelijk nadat de verweten gedraging zou zijn begaan. Voorts ontbreekt het op de foto's aan technische informatie, omdat niet is te herleiden of de foto's met de in de NMi-verklaring vermelde apparatuur zijn genomen. Evenmin blijkt uit het dossier de exacte lengte van de trajectcontrole.
13. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens houdt de ambtsedige verklaring van de verbalisant, zoals opgenomen in het zaakoverzicht, onder meer voor zover hier van belang het volgende in:
"De werkelijke snelheid stelde ik vast m.b.v. een voor de meting geteste, geijkte en op de voorgeschreven wijze gebruikte trajectsnelheidsmeter op basis van factoren tijd en afstand.
(…)
De geconstateerde gemiddelde snelheid was het resultaat van een berekening die plaatsvond op basis van de tijdsduur en de afgelegde wegafstand van het controletraject.
(…)
Ter hoogte van hectometerpaal/pandnummer: 3.6L"
15. Uit de gegevens bij de foto's van de gedraging volgt - voor zover hier van belang - dat de trajectlengte 2190 meter bedraagt, beginnend bij hectometerpaal 5,8L en eindigend bij hectometerpaal 3.6L. Ook worden de gegevens van het typecertificaat en locatiecertificaat weergegeven, achtereenvolgens: "TP=8283: 45325" en "15200064.1: 199".
15. In de NMi-verklaring staan als typegoedkeuringsnummer "TP8283" en als locatiecertificaat met waarde "15200064.1" en met checksum "199" vermeld.
17. Gelet op het vorenstaande missen de klachten van de gemachtigde, over de trajectlengte en het niet kunnen herleiden of de foto's met de in de NMi-verklaring vermelde apparatuur zijn genomen, feitelijke grondslag.
17. Uit de door de advocaat-generaal overgelegde schouwrapporten blijkt dat de bebording ten aanzien van het betreffende traject op 31 mei 2015 en op
14 juni 2015 is gecontroleerd en in orde is bevonden.
19. Het hof is van oordeel dat op basis van de schouwrapporten voldoende is komen vast te staan dat de bebording ten tijde van de gedraging aanwezig en voldoende kenbaar was. De bebording is immers drie dagen voor de dag waarop de snelheidsmeting is verricht gecontroleerd en in orde bevonden. Daarnaast heeft een zelfde controle elf dagen na de pleegdatum plaatsgevonden. In de zaak waarnaar door de gemachtigde wordt verwezen was dit laatste niet het geval, zodat deze vergelijking geen doel treft.
20. Gelet op het voorgaande zal het hof het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaren.
20. Nu de beslissingen van de kantonrechter en de officier van justitie worden vernietigd, acht het hof termen aanwezig voor vergoeding van de door de betrokkene in beroep bij de kantonrechter en in hoger beroep gemaakte proceskosten ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van een beroepschrift bij de kantonrechter, het indienen van het hoger beroepschrift en het indienen van een nadere toelichting. Aan het indienen van een beroepschrift dient één punt te worden toegekend en aan het indienen van een nadere toelichting een halve punt. De waarde per punt bedraagt per 1 januari 2018 € 501,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 626,25 (= 2,5 x € 501,- x 0,5).