In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, die op 7 november 2016 het beroep van de betrokkene tegen een beslissing van de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk heeft verklaard. De betrokkene, vertegenwoordigd door mr. [B], heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om vergoeding van kosten. De kantonrechter had het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat de betrokkene niet tijdig beroepsgronden had ingediend. In hoger beroep werd aangevoerd dat er per fax wel tijdig beroepsgronden zijn aangevuld, wat de kantonrechter niet had mogen negeren.
Het hof oordeelt dat de kantonrechter niet bevoegd was om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, aangezien het beroepschrift van 29 oktober 2015 wel degelijk een grond bevatte. Het hof vernietigt de beslissing van de kantonrechter en beoordeelt het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie. De betrokkene had een administratieve sanctie van € 230,- opgelegd gekregen voor het niet stoppen voor rood licht. De gemachtigde van de betrokkene betwistte de gedraging en voerde aan dat de meting niet betrouwbaar was.
Het hof concludeert dat de gedraging wel degelijk heeft plaatsgevonden, gebaseerd op de foto's en de verklaring van de verbalisant. De stelling van de gemachtigde dat de apparatuur niet geijkt was, wordt verworpen. Het hof verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond, maar kent wel een vergoeding van proceskosten toe aan de betrokkene, vastgesteld op € 501,-. De beslissing van de kantonrechter wordt vernietigd, en de beslissing van de officier van justitie wordt gegrond verklaard.