ECLI:NL:GHARL:2018:4563

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 mei 2018
Publicatiedatum
18 mei 2018
Zaaknummer
WAHV 200.204.149
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. van Schuijlenburg
  • A. Wijmenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van kantonrechter in verkeersboetezaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, die op 7 november 2016 het beroep van de betrokkene tegen een beslissing van de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk heeft verklaard. De betrokkene, vertegenwoordigd door mr. [B], heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om vergoeding van kosten. De kantonrechter had het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat de betrokkene niet tijdig beroepsgronden had ingediend. In hoger beroep werd aangevoerd dat er per fax wel tijdig beroepsgronden zijn aangevuld, wat de kantonrechter niet had mogen negeren.

Het hof oordeelt dat de kantonrechter niet bevoegd was om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, aangezien het beroepschrift van 29 oktober 2015 wel degelijk een grond bevatte. Het hof vernietigt de beslissing van de kantonrechter en beoordeelt het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie. De betrokkene had een administratieve sanctie van € 230,- opgelegd gekregen voor het niet stoppen voor rood licht. De gemachtigde van de betrokkene betwistte de gedraging en voerde aan dat de meting niet betrouwbaar was.

Het hof concludeert dat de gedraging wel degelijk heeft plaatsgevonden, gebaseerd op de foto's en de verklaring van de verbalisant. De stelling van de gemachtigde dat de apparatuur niet geijkt was, wordt verworpen. Het hof verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond, maar kent wel een vergoeding van proceskosten toe aan de betrokkene, vastgesteld op € 501,-. De beslissing van de kantonrechter wordt vernietigd, en de beslissing van de officier van justitie wordt gegrond verklaard.

Uitspraak

WAHV 200.204.149
17 mei 2018
CJIB 190158384
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant
van 7 november 2016
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt mr. [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing niet-ontvankelijk verklaard.
Het procesverloop
De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
Op 20 juli 2017 is nog een brief van de gemachtigde van de betrokkene ontvangen.

Beoordeling

1. De kantonrechter heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het verzuim de gronden van het beroep in te dienen niet is hersteld nadat daarvoor gelegenheid was geboden.
2. De gemachtigde van de betrokkene voert in hoger beroep aan dat er per fax wel tijdig beroepsgronden zijn aangevuld en de kantonrechter het beroep daarom niet niet-ontvankelijk mocht verklaren. Ter onderbouwing is een faxverzendbewijs van de brief met de aanvulling van de gronden overgelegd.
3. Ingevolge de artikelen 6:5 en 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht kan een beroep niet-ontvankelijk worden verklaard indien geen beroepsgronden zijn opgegeven, mits de indiener van het beroepschrift de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een daartoe gestelde termijn.
4. Het hof stelt vast dat het beroepschrift van 29 oktober 2015 een grond bevat. Reeds daarom had de kantonrechter niet de bevoegdheid om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren wegens het niet indienen van gronden van het beroep. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter daarom vernietigen en het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beoordelen. Voor de door de gemachtigde verzochte terugwijzing naar de kantonrechter biedt de wet geen grond.
5. De gemachtigde heeft in het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie aangevoerd dat het recht om te worden gehoord is geschonden. Het hof stelt vast dat het verzoek daartoe in administratief beroep op juiste wijze is gedaan. Het hof zal op basis van deze grond - in het licht van bestendige en derhalve niet nader te bespreken vaste rechtspraak van het hof op dit punt - het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaren en het beroep tegen de inleidende beschikking beoordelen.
6. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 230,- opgelegd ter zake van “niet stoppen voor rood licht bij driekleurig verkeerslicht”, welke gedraging zou zijn verricht op 3 juni 2015 om 9.46 uur op de Leenderweg (thv perceel 175) te Eindhoven met het voertuig met het kenteken [00-YY-YY] .
7. De gemachtigde voert aan dat de gedraging niet is verricht. Uit de foto's van de gedraging blijkt dat de betrokkene weliswaar de stopstreep was gepasseerd, maar het verkeerslicht niet voorbij is gereden. Ook is het oplichten van de remlichten te zien op de foto's. Daarnaast stelt de gemachtigde dat er geen sprake is van een betrouwbare meting. Hij heeft een NMi-verklaring bijgevoegd, waaruit niet blijkt dat de ijking ook betrekking heeft op de roodlicht-detectie. Verder stelt de gemachtigde dat het nummer van de camera op de foto's slechts is aangegeven met "----", terwijl daar het nummer van de digitale camera hoort te staan zoals dat ook op het NMi meetrapport te vinden is.
8. In Wahv-zaken biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
9. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in:
“De overtreding is geautomatiseerd met roodlichtapparatuur met twee foto's digitaal/fotografisch vastgelegd.
Foto 1: Het betreffende voertuig activeert de radardetectie of de lus achter de stopstreep van het rode verkeerslicht. Op het moment van constatering brandde het licht reeds 0,6 seconden.
Foto 2: Circa een seconde later. Op foto 2 is duidelijk te zien dat het voertuig verder is gereden.
(…)
De overtreding werd geautomatiseerd vastgelegd door middel van geijkte radarapparatuur welke is gemonteerd in een flitspaal.”
10. In het dossier bevinden zich twee foto's van de gedraging. Uit de gegevens in de databalk onder de foto's blijkt dat deze foto's zijn gemaakt op de onder 6. genoemde datum, tijd en plaats. Op beide foto’s staan de verkeerslichten op rood. Op de eerste foto is te zien dat een voertuig met kenteken [00-YY-YY] zich vlak voor de stopstreep bevindt. Op dat moment straalde het verkeerslicht 0,6 seconden rood licht uit. Op de tweede foto, die is genomen toen het verkeerslicht 2,2 seconden rood licht uitstraalde, is te zien dat het voertuig verder is gereden. Het voertuig is de verkeerslichten gepasseerd en bevindt zich op de kruising.
11. Het hof ziet in hetgeen de gemachtigde heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de meting. Op grond van de Regeling meetmiddelen politie is, anders dan bij een snelheidscontrolemeter, voor het gebruik van meetmiddelen die worden gebruikt voor het constateren van roodlichtgedragingen niet een verklaring van een onderzoek, afgegeven door het Nederlands Meetinstituut NMi vereist. Dit is ook niet op grond van enige andere wettelijke bepaling voorgeschreven. Reeds hierom kan de stelling van de gemachtigde dat niet gebleken is dat de apparatuur waarmee de roodlichtgedraging is vastgesteld voor dat doel is geijkt en gekeurd, hem niet baten. De stelling dat het cameranummer met "----" is aangegeven mist feitelijke grondslag, aangezien het nummer staat weergegeven in de databalk onder de foto's.
12. Anders dan de gemachtigde stelt, blijkt uit de foto's van de gedraging dat het voertuig van de betrokkene het verkeerslicht is gepasseerd. Uit het samenstel van de foto's, de daarbij behorende gegevens en de verklaring van de verbalisant die de foto's heeft uitgelezen volgt dat kan worden vastgesteld dat de gedraging is verricht. Het beroep tegen de inleidende beschikking wordt ongegrond verklaard.
13. Namens de betrokkene is verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Naar het oordeel van het hof komen de gevraagde kosten voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van een beroepschrift bij de kantonrechter en het indienen van een hoger beroepschrift. Aan het indienen van een beroepschrift dient één punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt per 1 januari 2018 € 501,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 501,- (=2 x
€ 501,- x 0,5).

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en vernietigt die beslissing;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 501,- over te maken op rekeningnummer [00000] ten name van [B] .
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Wijmenga als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.