In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam van 1 augustus 2017. De zaak betreft een beroep tegen een inleidende beschikking die is opgelegd aan [E] v.o.f. als kentekenhouder. De officier van justitie had het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen geldige machtiging was overgelegd door de gemachtigde [A]. De gemachtigde stelde dat de kantonrechter had miskend dat de officier van justitie het recht om te worden gehoord had geschonden en dat er geldige machtigingen in het dossier aanwezig waren.
Het hof heeft vastgesteld dat de gemachtigde niet de juiste bevoegdheid had om namens [E] v.o.f. beroep in te stellen, aangezien de machtiging niet afkomstig was van degene aan wie de beschikking was gericht. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat het beroep van de officier van justitie terecht niet-ontvankelijk was verklaard. Het hof heeft deze beslissing bevestigd en het verzoek tot vergoeding van kosten afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van een geldige machtiging in het kader van administratief beroep volgens de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV).