ECLI:NL:GHARL:2018:4649

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 mei 2018
Publicatiedatum
22 mei 2018
Zaaknummer
200.171.085
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Nederlandse rechter in grensoverschrijdende distributieovereenkomst

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van vorderingen die voortvloeien uit een grensoverschrijdende distributieovereenkomst tussen de besloten vennootschap Moteo Nederland B.V. en de naamloze vennootschap Motana Belgium N.V. aan de ene kant, en de Italiaanse vennootschap Caberg S.R.L. aan de andere kant. De zaak is een vervolg op eerdere vonnissen van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de rechtbank zich onbevoegd verklaarde. Het hof heeft de feiten en eerdere uitspraken in de zaak in overweging genomen, evenals de relevante Europese regelgeving, met name de EEX-Verordening. Het hof concludeert dat de plaats van daadwerkelijke uitvoering van de overeenkomst niet in Nederland ligt, aangezien de distributie voornamelijk vanuit België plaatsvond. Hierdoor is de Nederlandse rechter onbevoegd om van de vorderingen van Moteo Nederland en Motana Belgium kennis te nemen. Het hof vernietigt de eerdere vonnissen en verklaart zich onbevoegd, waarbij het Moteo Nederland en Motana Belgium hoofdelijk in de proceskosten veroordeelt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.171.085
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht C/16/321605)
arrest van 22 mei 2018
in de zaak van

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

MOTEO NEDERLAND B.V., (voorheen genaamd Motana Nederland B.V.)
gevestigd te Ede,
hierna: Moteo Nederland,
en
2. de naamloze vennootschap naar Belgisch recht
MOTANA BELGIUM N.V.,
gevestigd te Kontich, België,
hierna: Motana Belgium,
appellanten in het principaal hoger beroep,
geïntimeerden in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseressen,
advocaat: mr. W.B.J. van Overbeek,
tegen:
de vennootschap naar Italiaans recht
CABERG S.R.L.
gevestigd te Azzano San Paolo, Bergamo, Italië,
hierna te noemen: Caberg,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
advocaten: mr. T. van Kooten.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 11 juli 2012 (vonnis in (bevoegdheids)incident), 26 september 2012 (comparitievonnis), 17 juli 2013 (tussenvonnis) en 4 februari 2015 (eindvonnis) die de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 2 januari 2018 hier over. Bij dit arrest is een meervoudige comparitie van partijen gelast, die heeft plaatsgevonden op 24 januari 2018. Van deze comparitie is proces-verbaal opgemaakt. Ter gelegenheid van de comparitie heeft Caberg bij akte een productie overgelegd (productie 53)
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.10 van het tussenvonnis.

4.De beoordeling

4.1
Het gaat in deze zaak om – kort gezegd en voor zover hier van belang – het volgende. Caberg is een producent van motorhelmen. Op 16 maart 1987 hebben Motana Belgium en Caberg een schriftelijke overeenkomst gesloten op basis waarvan Motana Belgium exclusief bevoegd werd tot distributie van Caberg-helmen in België en Luxemburg. Vanaf 1996, maar in ieder geval vanaf 2001, is Motana Belgium de Caberg-helmen ook exclusief gaan distribueren in Nederland. Motana Belgium had haar interne organisatie zo ingericht dat de distributie in Nederland plaats vond door Moteo Nederland. Moteo Nederland nam daartoe een deel van de motorhelmen af die Motana Belgium inkocht bij Caberg.
Bij brief van 24 juli 2009 heeft Caberg de (gehele) distributieovereenkomst opgezegd. Die opzegging is door Caberg bij e-mailbericht van 6 november 2009 herroepen, nadat Caberg en Motana Belgium nadere afspraken hadden gemaakt over - onder meer - het totale aantal door Motana Belgium af te nemen helmen voor België en Nederland.
Bij brief van 21 juli 2011 heeft Caberg de samenwerking met Motana Belgium voor zover het betreft de exclusieve distributie in Nederland opgezegd tegen 20 september 2011. Inmiddels is ook de samenwerking voor de distributie in België en Luxemburg beëindigd. Die beëindiging is voorwerp van een door Motana Belgium tegen Caberg aangespannen geschil, waarin op 2 juni 2017 een beschikking is gewezen door de Rechtbank van Koophandel Antwerpen.
4.2
Moteo Nederland en Motana Belgium hebben in eerste aanleg een verklaring voor recht gevorderd dat Caberg toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen die voor haar voortvloeien uit de tussen partijen aangegane distributieovereenkomst, door die overeenkomst voor zover het betreft de distributie door Moteo Nederland en Motana Belgium van Caberg-motorhelmen in Nederland bij brief van 21 juli 2011 op te zeggen tegen 20 september 2011. Voorts hebben zij na (vermeerdering van eis) gevorderd dat Caberg wordt veroordeeld om aan Motana Belgium te voldoen
a. primair, ter vergoeding van gemiste winst, bij een schadeperiode van 39,3 maanden:
€ 602.396,34, althans € 405.399,26 en bij een schadeperiode van 15,3 maanden
€ 234.520,71, althans € 157.827,19;
b. subsidiair, ter vergoeding van gemiste winst, bij een schadeperiode van 39,3 maanden
€ 370.694 en bij een schadeperiode van 15,3 maanden € 144.316,
c. primair en subsidiair ter vergoeding van schade in verband met overgebleven voorraad
€ 57.135, klantenvergoeding € 25.264, buitengerechtelijke kosten € 4.491,11 alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 20 september 2011.
4.3
Caberg heeft in eerste aanleg gevorderd dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart kennis te nemen van de vorderingen van Moteo Nederland en Motana Belgium, althans Moteo Nederland en Motana Belgium niet ontvankelijk in hun vorderingen verklaart.
4.4
De rechtbank heeft bij vonnis in incident van 11 juli 2012 de vorderingen van Caberg in incident afgewezen, met veroordeling van Caberg in de kosten.
4.5
De rechtbank heeft bij eindvonnis van 4 februari 2015 - samengevat - voor recht verklaard dat Caberg toerekenbaar is tekortgeschoten in de voor haar uit de met Motana Belgium aangegane distributieovereenkomst voortvloeiende verplichtingen door bij brief van 21 juli 2011 de relatie met Motana Belgium voor wat betreft de distributie van Caberg-helmen in Nederland op te zeggen tegen 20 september 2011. Voorts heeft de rechtbank Caberg veroordeeld om aan Motana Belgium te betalen een bedrag van € 20.433,11 vermeerderd met rente en met veroordeling van Caberg in de proceskosten. Het meer of anders gevorderde, waaronder al hetgeen Moteo Nederland had gevorderd, heeft de rechtbank afgewezen, met veroordeling van Moteo Nederland in de door Caberg gemaakte proceskosten.
4.6
Het hof ziet aanleiding eerst grief 1 in het incidenteel hoger beroep te beoordelen, gericht tegen de afwijzing van de vordering van Caberg dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart.
4.7
Vertrekpunt voor de beantwoording van de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is om van de onderhavige rechtsvorderingen kennis te nemen, is Verordening (EU) 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2012, L 351, blz. 1) (hierna: de Herschikte EEX-Verordening). De Herschikte EEX-Verordening heeft Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1) (hierna: de EEX-Vo) vervangen.
Artikel 66 van de Herschikte EEX-Verordening bepaalt in lid 1 dat de Herschikte EEX-Verordening ‘slechts van toepassing [is] op rechtsvorderingen die zijn ingesteld, authentieke akten die zijn verleden of geregistreerd, en gerechtelijke schikkingen die zijn goedgekeurd of getroffen op of na 10 januari 2015’.
De onderhavige rechtsvorderingen zijn door Moteo Nederland en Motana Belgium ingesteld bij dagvaarding (na herstelexploit) van 7 februari 2012. Voormelde vraag dient dus niet te worden beantwoord aan de hand van de Herschikte EEX-Verordening, maar aan de hand van de EEX-Vo (ook bekend als “Brussel I”).
4.8
In artikel 2, eerste lid geeft de EEX-Vo de hoofdregel voor rechterlijke bevoegdheid:
“Onverminderd deze verordening worden zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat.”
In artikel 5 geeft de EEX-Vo alternatieven voor die hoofdregel in de - voor zover hier van belang - navolgende gevallen
“Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan in een andere lidstaat voor de volgende gerechten worden opgeroepen:
1. a) ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst: voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd;
b) voor de toepassing van deze bepaling en tenzij anders is overeengekomen, is de plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt:
- voor de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken, de plaats in een lidstaat waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden of geleverd hadden moeten worden;
- voor de verstrekking van diensten, de plaats in een lidstaat waar de diensten volgens de overeenkomst verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden;
c) punt a) is van toepassing indien punt b) niet van toepassing is;
2. (…);
3. ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad: voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen;”
4.9
Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) moet aan de bijzondere, alternatieve bevoegdheidsregels van dit artikel 5 een strikte uitleg worden gegeven die niet verder mag gaan dan de door de EEX-Vo uitdrukkelijk voorziene gevallen (HvJ 18 juli 2013 (ÖFAB-arrest), C-147/12, ECLI:EU:C:2013:490, herhaald in HvJ EU 14 juli 2016 (Granarolo-arrest), C-196/15, ECLI:EU:C:2016:559).
Uit die jurisprudentie blijkt tevens dat de begrippen ‘verbintenissen uit overeenkomst’ en ‘verbintenissen uit onrechtmatige daad’ in de zin van artikel 5, punt 1, respectievelijk punt 3, van de EEX-Vo autonoom moeten worden uitgelegd, door met name te verwijzen naar de opzet en de doelstellingen van die verordening met het oog op de eenvormige toepassing ervan in alle lidstaten. Deze begrippen kunnen derhalve niet worden geacht te verwijzen naar de kwalificatie die de toepasselijke nationale wet geeft aan de rechtsbetrekking die bij de nationale rechter aan de orde is (HvJ EU 13 maart 2014 (Brogsitter-arrest), C-548/12, ECLI:EU:C:2014:148 herhaald in het Granarolo-arrest). Anders dan de rechtbank in de bestreden vonnissen heeft overwogen, en Caberg in haar toelichting op grief 1 in incidenteel appel betoogt, is voor de uitleg van deze begrippen dan ook niet van belang welk nationaal recht van toepassing is.
4.1
In gemeld Brogsitter-arrest bepaalde het HvJ EU dat civielrechtelijke aansprakelijkheidsvorderingen die naar nationaal recht vorderingen uit onrechtmatige daad zijn, niettemin moeten worden geacht voort te vloeien uit „verbintenissen uit overeenkomst” in de zin van artikel 5, punt 1 van de EEX-Vo, indien de verweten gedraging kan worden beschouwd als niet-nakoming van de contractuele verbintenissen zoals deze kunnen worden bepaald aan de hand van het voorwerp van de overeenkomst.
Het HvJ EU licht dat als volgt toe. De enkele omstandigheid dat een van de contractpartijen een civielrechtelijke aansprakelijkheidsvordering instelt tegen de andere partij volstaat op zich niet om te spreken van een vordering die voortvloeit uit „verbintenissen uit overeenkomst” in de zin van artikel 5, punt 1 van de EEX-Vo. Daarvan is slechts sprake indien de verweten gedraging kan worden beschouwd als niet-nakoming van de contractuele verbintenissen zoals deze kunnen worden bepaald aan de hand van het voorwerp van de overeenkomst. Dat is a priori het geval wanneer de uitlegging van de overeenkomst tussen verweerder en verzoeker noodzakelijk is om vast te stellen of de gedraging die laatstgenoemde verwijt aan eerstgenoemde geoorloofd dan wel ongeoorloofd is. Het staat derhalve aan de verwijzende rechter om te bepalen of de vorderingen van verzoeker in het hoofdgeding een schadevordering betreffen die redelijkerwijze kan worden gegrond op een schending van de rechten en plichten uit de overeenkomst tussen partijen in het hoofdgeding, zodat met die overeenkomst rekening moet worden gehouden om het geschil te beslechten. Indien dat het geval is, betreffen deze vorderingen „verbintenissen uit overeenkomst” in de zin van artikel 5, punt 1 van de EEX-Vo. Indien niet, dan moeten zij worden geacht voort te vloeien uit „verbintenissen uit onrechtmatige daad” in de zin van artikel 5, punt 3, van de EEX-Vo (Brogsitter-arrest, r.o. 23 tot en met 27, in die zin ook HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:133).
4.11
Moteo Nederland en Motana Belgium onderbouwen hun vordering tot schadevergoeding met de stelling - samengevat - primair, dat Caberg jegens hen schadeplichtig is wegens onregelmatige opzegging door Caberg van de (distributie)overeenkomst, subsidiair dat die onregelmatige opzegging een onrechtmatige daad jegens Moteo Nederland en Motana Belgium oplevert en meer subsidiair dat Caberg door die opzegging en de overname van de klantenkring van Moteo Nederland en/of Motana Belgium zich ongerechtvaardigd heeft verrijkt. Nog meer subsidiair betogen Moteo Nederland en Motana Belgium dat de opzegging door Caberg direct (voor Motana Belgium) en indirect (voor Moteo Nederland) tot gevolg heeft gehad dat geen helmen meer werden geleverd, waardoor zij schade hebben geleden, welke schade Caberg aan hen dient te vergoeden op basis van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid.
4.12
Het hof is van oordeel dat de vorderingen van Moteo Nederland en Motana Belgium schadevorderingen betreffen die redelijkerwijze kunnen worden gegrond op een schending van rechten en plichten uit de overeenkomst tussen Caberg, Motana Belgium en (volgens Moteo Nederland en Motana Belgium) Moteo Nederland. Alle vorderingen zijn gegrond op de stelling dat Caberg de distributieovereenkomst onregelmatig heeft opgezegd. Ook de berekening van de gevorderde schade vindt steeds haar grondslag in die overeenkomst. Gelet op de hiervoor onder 4.9 en 4.10 gemelde jurisprudentie, dient ten aanzien van alle schadevorderingen de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is dan ook te worden beantwoord aan de hand van de regels van artikel 5, aanhef en punt 1 van de EEX-Vo.
4.13
Partijen kwalificeren de overeenkomst tussen Caberg en Motana Belgium en (volgens Motana Belgium en Moteo Nederland) Moteo Nederland als “distributieovereenkomst”. Voorts staat tussen partijen niet ter discussie dat zij geen forumkeuze hebben gemaakt en dat de overeenkomst een overeenkomst is tot verstrekking van diensten in de zin van artikel 5, punt 1, sub b, tweede streepje van de EEX-Vo.
Het hof is van oordeel dat partijen de overeenkomst terecht als overeenkomst tot verstrekking van diensten in de zin van artikel 5, punt 1, sub b, tweede streepje van de EEX-Vo hebben aangemerkt. De onderhavige overeenkomst strekt verder dan de reeks koopovereenkomsten die zij tot gevolg heeft: zij geeft de kaders voor die reeks koopovereenkomsten en verplicht de afnemer tot het verrichten van diensten tegen vergoeding. Tegenover de door Motana Belgium en (volgens Moteo Nederland en Motana Belgium) Moteo Nederland te verrichten distributie stonden immers - onder meer - de exclusiviteit van die distributie in de Benelux en, zo is ter zitting in hoger beroep gebleken, ondersteuning bij reclame-uitingen en zo nodig opleidingen/instructies (vergelijk HvJ EU 19 december 2013 (Corman-Collins), ECLI:EU:C:2013:860).
4.14
Op grond van artikel 5, punt 1, sub b, tweede streepje van de EEX-Vo is de rechter bevoegd van de plaats waar de diensten volgens de overeenkomst verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden. De onderhavige overeenkomst omvatte naar het oordeel van het hof meer dan de distributie in Nederland: zij zag immers ook (en in eerste instantie uitsluitend) op de distributie van Caberg-helmen door Motana Belgium in België en Luxemburg. Uit vaste jurisprudentie van het HvJ EU blijkt dat, wanneer, zoals in dit geval, op basis van dezelfde overeenkomst diensten worden verricht in verschillende lidstaten, de rechter van de plaats waar de diensten hoofdzakelijk worden verricht bevoegd is om kennis te nemen van alle vorderingen uit die overeenkomst. Waar de diensten hoofdzakelijk worden verricht dient te worden vastgesteld op basis van de bepalingen van de overeenkomst, dan wel, indien dit niet bepaald kan worden op basis van die bepalingen, op basis van de daadwerkelijke uitvoering van de overeenkomst (HvJ EU 11 maart 2010 (Wood Floor vs Silva Trade), ECLI:EU:C:2010:137). Aangezien de overeenkomst van 1987 de plaats van uitvoering niet uitdrukkelijk noemt, is de plaats van daadwerkelijke uitvoering van de overeenkomst bepalend.
4.15
Het hof is van oordeel dat de plaats van daadwerkelijke uitvoering van de overeenkomst tussen Motana Belgium en Caberg niet in Nederland ligt, zodat de Nederlandse rechter niet bevoegd is van de vorderingen van Motana Belgium kennis te nemen. Het hof overweegt daartoe dat niet in geschil is dat de bestellingen voor de gehele Benelux, alsmede alle correspondentie en onderhandelingen met Caberg werden gedaan en gevoerd door Motana Belgium vanuit België, dat de helmen voor de gehele Benelux werden (af)geleverd aan het magazijn van Motana Belgium in België, dat Motana Belgium vervolgens vanuit België voor de verdere distributie in de Benelux zorgde (voor wat betreft Nederland via Moteo Nederland) en dat alle helmen door Caberg aan Motana Belgium werden gefactureerd en door Motana Belgium rechtstreeks aan Caberg werden betaald. In geschil is evenmin dat het commerciële “zwaartepunt” van de distributieovereenkomst niet in Nederland lag. Ook uit de door Moteo Nederland en Motana Belgium overgelegde omzetcijfers over de jaren 2007-2011 van Motana Belgium lijkt te volgen dat in Nederland (via Moteo Nederland) slechts ongeveer 40% van de totale omzet werd gegenereerd (productie 24 bij conclusie van repliek).
Weliswaar betoogt Moteo Nederland dat de Nederlandse rechter bevoegd is, omdat Moteo Nederland is toegetreden tot de distributieovereenkomst, maar die, door Caberg betwiste, stelling gaat niet op. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 4.7 van haar vonnis van 17 juli 2013 ten aanzien van die stelling het volgende overwogen, waarbij de rechtbank Moteo Nederland noemde bij haar oude naam Motana Nederland:
“De hiervoor beschreven omstandigheid dat Caberg leverde en factureerde aan
Motana België is tevens van belang voor de beoordeling van de vraag of Caberg de
overeenkomst uitsluitend met Motana België heeft gesloten, zoals door Caberg gesteld, of
ook met Motana Nederland, zoals door Motana c.s. gesteld. Die feitelijke uitvoering duidt er
immers op dat er uitsluitend een contractuele relatie tussen Caberg en Motana België tot
stand is gekomen. Volgens Motana c.s. is Motana Nederland evenwel toegetreden tot de
overeenkomst nadat zij in 2001 is opgericht, hetgeen zou blijken uit de vermelding van
Motana Nederland als exclusieve distributeur op de website van Caberg en de investeringen
die Motana Nederland heeft gedaan ten behoeve van de distributie van Caberg-helmen in
Nederland. De rechtbank overweegt dat Motana België en Motana Nederland afzonderlijke
rechtspersonen zijn, zodat Motana Nederland niet zonder meer bij haar oprichting is
toegetreden tot bestaande overeenkomsten van Motana België. De vermelding op de website
en investeringen door Motana Nederland zijn onvoldoende om een contractuele relatie
tussen Caberg en Motana Nederland aan te nemen. Die omstandigheden laten namelijk
onverlet dat er nog een contractuele schakel tussen Caberg en Motana Nederland zit. Dat die schakel er in dit geval ook was blijkt uit het feit dat zowel Caberg als Motana c.s. hebben
gesteld dat Motana België de helmen aan Motana Nederland doorverkocht, waaruit naar het
oordeel van de rechtbank volgt dat Motana Nederland slechts als derde bij de overeenkomst
was betrokken. Voorts heeft Caberg onbetwist gesteld dat de communicatie over de
distributie in beginsel altijd met Motana België plaatsvond. Uit het voorgaande volgt naar
het oordeel van de rechtbank dat er geen contractuele relatie tussen Caberg en Montana Nederland is totstandgekomen. Dit heeft tot gevolg dat de vorderingen die door Motana Nederland jegens Caberg zijn ingediend zullen worden afgewezen.”
Het hof verenigt zich met de wijze waarop de rechtbank deze omstandigheden heeft gewogen. In hoger beroep is niets (nieuws) aangevoerd dat tot een andere overweging leidt.
4.16
Anders dan de rechtbank verbindt het hof hieraan echter, onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van het HvJ EU (vergelijk HvJ EU 4 maart 1982 (Effer/Kantner) ECLI:EU:C:1982:79), niet het oordeel dat de vorderingen van Moteo Nederland dienen te worden afgewezen, maar dat de Nederlandse rechter onbevoegd is om van die vorderingen kennis te nemen.
4.17
Gelet op het slagen van grief 1 in het incidenteel hoger beroep behoeven de overige incidentele grieven geen verdere behandeling en komt het hof aan de beoordeling van het principaal hoger beroep niet meer toe.

5.De slotsom

5.1
Grief 1 in het incidenteel hoger beroep slaagt. De overige grieven in incidenteel en principaal beroep behoeven geen behandeling. De bestreden vonnissen zullen worden vernietigd en het hof zal zich onbevoegd verklaren.
5.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof Moteo Nederland en Motana Belgium hoofdelijk in de kosten van beide instanties veroordelen. Het salaris van de advocaat van Caberg wordt wat betreft het hoger beroep vastgesteld op basis van het per 1 mei 2018 geldende liquidatietarief. Uitvoerbaar bij voorraadverklaring is niet gevorderd door Caberg.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van Caberg zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 3.621
- salaris advocaat in bevoegdheidsincident € 452 (1 punt x tarief II)
- salaris advocaat in hoofdzaak € 6.450 (2,5 punten x tarief VII)
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Caberg zullen worden vastgesteld op:
in principaal appel:
- griffierecht € 5.160
- salaris advocaat € 7.938 (2 punten x appeltarief VI)
in incidenteel appel:
- salaris advocaat € 3.919 (1 punt x appeltarief VI)

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt de vonnissen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 11 juli 2012, 17 juli 2013 en 4 februari 2015 en doet opnieuw recht;
verklaart de Nederlandse rechter onbevoegd om van de vorderingen van Moteo Nederland en Motana Belgium kennis te nemen;
veroordeelt Moteo Nederland en Motana Belgium hoofdelijk in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van Caberg wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 3.621 voor verschotten en op € 6.902 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 5.160 voor verschotten en op € 11.757 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.G. ter Veer, Ch.E. Bethlem en M.H.F. van Vugt en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2018.