ECLI:NL:GHARL:2018:4690

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 mei 2018
Publicatiedatum
23 mei 2018
Zaaknummer
WAHV 200.176.998
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Sekeris
  • M. Wijmenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter inzake administratieve sanctie voor snelheidsovertreding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, waarbij de kantonrechter het beroep van de betrokkene gedeeltelijk gegrond verklaarde en de opgelegde sanctie matigde tot € 51,50. De betrokkene had een administratieve sanctie van € 103,- opgelegd gekregen voor het overschrijden van de maximumsnelheid op de autosnelweg A2 met 14 km/h. De betrokkene stelde dat hij geen oproep voor de zitting van de kantonrechter had ontvangen en dat de snelheidsbeperkingen onvoldoende deugdelijk waren aangegeven. Het hof oordeelde dat de betrokkene niet behoorlijk was opgeroepen, wat in strijd was met het beginsel van hoor- en wederhoor. Hierdoor werd het hoger beroep ontvankelijk verklaard en de beslissing van de kantonrechter vernietigd.

Het hof beoordeelde vervolgens de feiten en omstandigheden van de zaak. De betrokkene ontkende niet dat hij de snelheid had overschreden, maar was het niet eens met de oplegging van de sanctie. Het hof concludeerde dat de bebording op de A2 correct was en dat de betrokkene voldoende gelegenheid had om zijn snelheid aan te passen. Het hof verwierp het verweer van de betrokkene dat er sprake was van een voortgezette handeling en dat de sanctie niet rechtvaardig was. De beslissing van de kantonrechter werd vernietigd, maar de matiging van de sanctie werd in stand gehouden om de betrokkene niet in een nadeliger positie te brengen dan zonder hoger beroep.

Uitspraak

WAHV 200.176.998
23 mei 2018
CJIB 178802356
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland
van 11 juni 2015
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing gedeeltelijk gegrond verklaard en de sanctie gematigd tot een bedrag van € 51,50.

Het procesverloop

De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Ingevolge het bepaalde in artikel 14 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) kan tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden worden ingesteld, indien de opgelegde administratieve sanctie bij die beslissing meer bedraagt dan € 70,-. De aan de betrokkene opgelegde sanctie bedraagt na matiging door de kantonrechter € 51,50. Op grond hiervan dient het hoger beroep van de betrokkene in beginsel niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2. De betrokkene voert aan dat hij geen oproep voor de zitting van de kantonrechter heeft ontvangen. Nadat de betrokkene geld had ontvangen van het CJIB heeft de betrokkene contact opgenomen met de rechtbank en bleek er al uitspraak te zijn gedaan in de zaken waarin hij beroep had ingesteld.
3. Artikel 12, eerste lid, van de Wahv luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"De kantonrechter stelt, alvorens te beslissen, partijen in de gelegenheid om (...) op een openbare zitting hun zienswijze nader toe te lichten. Zij worden daartoe door de griffier opgeroepen."
4. Bij de stukken van het geding bevindt zich een op 16 april 2015 gedateerde, aan de betrokkene gerichte oproeping op het adres "Prins Willem-Alexanderweg 153, 2595 BT te 's-Gravenhage" voor de zitting van 28 mei 2015. In het beroepschrift van 15 april 2014 heeft de betrokkene echter aangegeven per 6 juni 2014 een nieuw adres te hebben, namelijk " [a-straat 1] , [A] ". Nu de betrokkene zijn nieuwe adres tijdig heeft doorgegeven en niet blijkt dat hij op dit adres is opgeroepen voor de zitting, kan niet worden vastgesteld dat de betrokkene behoorlijk is opgeroepen voor de zitting van de kantonrechter. Aldus is gehandeld in strijd met artikel 12, eerste lid, Wahv.
5. Gelet op het voorgaande is er sprake van schending van het beginsel van hoor- en wederhoor. Dit is reden voor doorbreking van het appelverbod. Het hof acht het hoger beroep van de betrokkene derhalve ontvankelijk en zal de beslissing van de kantonrechter vernietigen.
6. De betrokkene heeft in zijn hoger beroepschrift aangegeven dat hij zijn beroep, voor zover dit nuttig wordt geacht, op een zitting nader wil toelichten. Hierop heeft het hof de betrokkene bij brief van 26 januari 2016 medegedeeld dat dit verzoek niet als een verzoek om behandeling ter zitting kan worden beschouwd en dat de betrokkene daar onvoorwaardelijk om dient te verzoeken. Hierop is van de betrokkene geen reactie ontvangen. Gelet hierop ziet het hof geen aanleiding om de betrokkene alsnog op te roepen voor een zitting. Derhalve zal het hof doen wat de kantonrechter had behoren te doen, te weten het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beoordelen. Nu de beslissing van de kantonrechter reeds op voornoemde grond wordt vernietigd hoeven de overige bezwaren tegen die beslissing geen bespreking meer.
7. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 103,- opgelegd ter zake van “overschrijding maximum snelheid op autosnelwegen, met 14 km/h (verkeersbord A1)”, welke gedraging zou zijn verricht op
18 januari 2014 om 14.20 uur op de A2 links (de handhavingsborden stonden bij hmp 38.6 links) te Abcoude met het voertuig met het kenteken [00-YY-YY] .
8. De betrokkene ontkent niet de gedraging te hebben verricht maar is het niet eens met de oplegging van de sanctie. De betrokkene heeft twee beschikkingen gekregen voor snelheidsovertredingen die op 18 januari 2014 vlak na elkaar zijn begaan op de A2. De ene overtreding is geconstateerd door middel van een trajectcontrole, de andere overtreding door middel van mobiele apparatuur. Dat is volgens de betrokkene niet toegestaan omdat er in zijn situatie sprake is van één feit, namelijk het overschrijden van de maximumsnelheid. Dit feit mag niet worden opgeknipt in aparte overtredingen. Volgens de betrokkene had de tweede controle enkel tot doel diegenen te sanctioneren die bij de eerste controle de dans waren ontsprongen. Nu de betrokkene bij de eerste controle al een sanctie opgelegd had gekregen, is het opleggen van de tweede sanctie in strijd met het doel van de controle en is er misbruik gemaakt van bevoegdheid. Verder stelt de betrokkene dat de snelheidsbeperking onvoldoende deugdelijk stond aangegeven. Hij voelt zich in zijn stelling gesteund door berichten in de media waaruit onder meer blijkt dat de trajectcontrole tussen Utrecht en Amsterdam verantwoordelijk is voor 31 procent van alle snelheidsboetes op Nederlandse autosnelwegen. De betrokkene vindt dat het Openbaar Ministerie wettig en overtuigend moet bewijzen dat er deugdelijke bebording aanwezig was.
9. In Wahv-zaken biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
10. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in:
“ De werkelijke snelheid stelde ik vast m.b.v. een voor de meting getest, geijkt en op de voorgeschreven wijze gebruikt snelheidsmeetmiddel.
gemeten (afgelezen) snelheid: 118 km per uur.
werkelijke (gecorrigeerde) snelheid: 114 km per uur.
toegestane snelheid: 100 km per uur.
overschrijding met: 14 km per uur.
(…)
overtreden artikel: 62 jo. bord A1 RVV 1990.”
11. Gelet op de stukken in het dossier, waaronder de foto's van de gedraging, en in aanmerking genomen dat de betrokkene niet ontkent met de in de beschikking vermelde snelheid te hebben gereden, is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht. Gelet op het gevoerde verweer dient het hof vervolgens te beoordelen of er andere redenen zijn een sanctie achterwege te laten of het bedrag van de sanctie te matigen.
12. De gemachtigde doet een beroep op artikel 56, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Daarin is bepaald dat indien meerdere feiten, die elk op zichzelf een misdrijf of overtreding opleveren, in zodanig verband staan dat zij moeten worden beschouwd als één voortgezette handeling, slechts één strafbepaling wordt toegepast, bij verschil die waarbij de zwaarste hoofdstraf is gesteld. Deze bepaling is in de Wahv niet van (overeenkomstige) toepassing verklaard. Dit neemt niet weg dat indien zich een situatie voordoet die als voortgezette handeling in de zin van bedoeld artikellid kan worden aangemerkt, daarin - op de voet van artikel 9, tweede lid, aanhef en onder b, Wahv - grond kan worden gevonden voor het oordeel dat een of meer gedraging(en) heeft/hebben plaatsgevonden onder zodanige omstandigheden dat oplegging van een sanctie voor die gedraging(en) niet billijk is.
13. Het hof overweegt allereerst het navolgende. In de zaak van de betrokkene met het nummer WAHV 200.176.999 waarin het hof heden eveneens uitspraak doet, is door de advocaat-generaal een tweetal schouwrapporten met betrekking tot de op het traject aanwezige bebording op 17 december 2013 en 16 januari 2014 overgelegd. Nu de betrokkene ook in onderhavige zaak tegen de inhoud van deze rapporten verweer heeft gevoerd, zal het hof deze rapporten ook in onderhavige zaak bij zijn oordeel betrekken.
Uit beide schouwrapporten kan blijken dat in de periode kort voorafgaand aan 18 januari 2014, de datum waarop de betrokkene onderhavige gedraging zou hebben begaan, op de A2 links Maarssen-Holendrecht tussen hmp 56,9 en hmp 39,7 diverse malen door middel van correcte bebording is gewezen op de maximaal toegestane snelheid van 100 km/uur. Het hof ziet in de enkele omstandigheid dat deze schouwrapporten zien op de situatie kort voor
18 januari 2014, mede in het licht van de verklaring van de verbalisant over de toegestane snelheid op 18 januari 2014, geen aanleiding aan te nemen dat de situatie op 18 januari 2014 anders is geweest. Het verweer van de betrokkene is op dat punt ook niet voldoende onderbouwd.
14. Bij de beoordeling of in het geval van meerdere gedragingen sprake is van een voortgezette handeling stelt het hof voorop dat een verkeersdeelnemer voortdurend te maken krijgt met nieuwe verkeerssituaties, waarin hij alert dient te zijn en waarin hij derhalve bij voortduring beslissingen neemt en moet nemen. Het ongewijzigd vervolgen van zijn weg door een verkeersdeelnemer kan in dit verband ook als een beslissing worden aangemerkt. Aldus zal niet snel sprake zijn van meerdere gedragingen die voortkomen uit één ongeoorloofd wilsbesluit. Dat is in het onderhavige geval niet anders. De omstandigheid dat de betrokkene de cruise-control had ingeschakeld doet daaraan niet af. De betrokkene heeft tussen de twee snelheidsmetingen ruim voldoende gelegenheid gehad om zijn snelheid aan te passen aan de geldende maximumsnelheid. Zoals hiervoor is overwogen is de betrokkene meermaals door middel van bebording op de toegestane snelheid gewezen. Op grond van de schouwrapporten is de maximumsnelheid in ieder geval nog herhaald bij hmp 42,8 en op grond van de verklaring van de verbalisant in onderhavige zaak wederom bij hmp 38,6. Dit laatste bord was geplaatst na de trajectcontrole en voor de tweede snelheidsmeting bij hmp 37,5. Reeds daarom kan het verweer van de betrokkene dat sprake is van een voortgezette handeling niet slagen.
15. Aan de in de regelgeving opgenomen snelheidslimieten ligt ten grondslag het belang van de verkeersveiligheid. In dit verband overweegt het hof dat de controle op de snelheid niet alleen van belang kan zijn voor de verkeersveiligheid ter plaatse, maar ook in bredere zin de verkeersveiligheid kan dienen. De wetenschap van weggebruikers dat op verschillende tijden en plaatsen snelheidscontroles kunnen worden gehouden, kan immers gedrag dat in overeenstemming is met de snelheidsregelgeving bevorderen. Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk gemaakt dat de onderhavige controles en daaruit voortvloeiende sanctieoplegging een ander doel dienden dan de handhaving van de verkeersveiligheid. Het verweer dat er sprake is van misbruik van bevoegdheid door tweemaal een nagenoeg gelijke sanctie op te leggen wordt dan ook verworpen.
16. Dat de maximumsnelheid onduidelijk zou zijn aangegeven, acht het hof gelet op de overgelegde schouwrapporten niet aannemelijk geworden. Uit de verklaring van de verbalisant en de gegevens in het zaakoverzicht blijkt dat op de A2 bij hectometerpaal 38.6 (links) handhavingsborden stonden. Daar tegenover staat enkel de niet nader onderbouwde stelling van de betrokkene dat de maximale snelheid hem klaarblijkelijk is ontgaan aangezien hij anders niet te snel gereden zou hebben. Voor zover de betrokkene stelt dat hij het verkeersbord, waarop de geldende maximumsnelheid staat vermeld, heeft gemist, komt dit voor rekening van de betrokkene. Van iedere weggebruiker mag immers worden verwacht dat hij oplettend is op de aanwezige bebording. Dat er in de media aandacht is geweest voor de aanduiding van de maximumsnelheid op het betreffende traject, maakt dat, wat daarvan ook zij, niet anders.
17. Gelet op het voorgaande is naar oordeel van het hof niet gebleken van omstandigheden die het opleggen van een sanctie niet rechtvaardigen. Het hof zal echter de door de kantonrechter toegepaste matiging in stand laten om de betrokkene niet in een nadeliger positie te brengen dan hij zou zijn geweest wanneer hij geen hoger beroep zou hebben ingesteld.
17. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van proceskosten die ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gedeeltelijk gegrond en wijzigt het bedrag van de sanctie in € 51,50;
bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van artikel 11 van de Wahv te veel tot zekerheid is gesteld door de advocaat-generaal aan de betrokkene wordt gerestitueerd;
wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Sekeris, in tegenwoordigheid van mr. Wijmenga als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.