ECLI:NL:GHARL:2018:4771
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- M. Wijma
- A. Pranger
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de huurovereenkomst in het kader van administratieve sancties bij verkeersvoorschriften
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, die op 18 augustus 2016 een beroep van de betrokkene ongegrond had verklaard. De betrokkene, een B.V., had hoger beroep ingesteld tegen een administratieve sanctie van € 92,- die was opgelegd wegens overschrijding van de maximumsnelheid binnen de bebouwde kom. De gedraging vond plaats op 21 augustus 2015. De betrokkene stelde dat het voertuig op het moment van de overtreding was verhuurd aan een derde partij, en dat zij als kentekenhouder een beroep kon doen op artikel 8 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv).
Het hof heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst die door de betrokkene was overgelegd, voldeed aan de eisen van artikel 8, aanhef en onder b, van de Wahv. De vertegenwoordiger van de betrokkene had bewijsstukken overgelegd, waaronder een huurovereenkomst en een uittreksel uit het handelsregister, waaruit bleek dat de verhuurder een dochteronderneming van de betrokkene was. Het hof oordeelde dat de huurovereenkomst als zodanig kon worden aangemerkt, en dat de betrokkene recht had op een disculpatiemogelijkheid.
Het hof vernietigde de beslissing van de kantonrechter en verklaarde het beroep gegrond. De beslissing van de officier van justitie en de inleidende beschikking werden vernietigd, en het bedrag dat door de betrokkene was gestort ter zekerheid werd gerestitueerd. Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de wetgeving omtrent administratieve sancties en de rol van huurovereenkomsten in dit proces.