ECLI:NL:GHARL:2018:4776

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 mei 2018
Publicatiedatum
25 mei 2018
Zaaknummer
WAHV 200.213.337
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Van Schuijlenburg
  • mr. Pranger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de verbalisant en vernietiging van administratieve sanctie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag van 3 februari 2017. De kantonrechter had het beroep van de gemachtigde tegen een beslissing van de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen bewijs was dat de gemachtigde bevoegd was om namens de betrokkene, [betrokkene] B.V., op te treden. De gemachtigde heeft hoger beroep ingesteld en betoogd dat de kantonrechter ten onrechte geen gelegenheid heeft geboden om het verzuim te herstellen.

Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter niet de juiste procedure heeft gevolgd door het beroep niet-ontvankelijk te verklaren zonder de gemachtigde de kans te geven om het verzuim te herstellen. Het hof oordeelt dat de gemachtigde in hoger beroep een uittreksel uit het handelsregister heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij bevoegd is om de betrokkene te vertegenwoordigen. Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de officier van justitie ten onrechte heeft afgezien van het horen van de gemachtigde, aangezien het beroep niet kennelijk ongegrond was.

Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter vernietigd en het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard. De administratieve sanctie die aan de betrokkene was opgelegd, is vernietigd, en het bedrag dat door de betrokkene ter zekerheid was gesteld, moet worden gerestitueerd. Tevens is de advocaat-generaal veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de gemachtigde, tot een bedrag van € 1127,25.

Uitspraak

WAHV 200.213.337
25 mei 2018
CJIB 196239432
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag
van 3 februari 2017
betreffende
[A] , beweerdelijk optredende voor
[betrokkene] B.V. (hierna te noemen: betrokkene),
gevestigd te [C] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [D] ,
kantoorhoudende te ' [E] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing niet-ontvankelijk verklaard.

Het procesverloop

De gemachtigde heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt. Wel is nog aanvullende informatie van de advocaat-generaal ontvangen.
De gemachtigde heeft op 21 maart 2018 schriftelijk op de aanvullende informatie gereageerd.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. De kantonrechter heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat uit de stukken van het dossier niet blijkt dat [A] bevoegd was om namens de betrokkene [betrokkene] B.V. een machtiging af te geven aan de gemachtigde [D] . Ook bevindt zich in het dossier geen kantonmachtiging of een andere (deugdelijke) machtiging.
2. In hoger beroep voert de gemachtigde - onder meer - aan dat de kantonrechter het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat hem geen gelegenheid tot herstel van het verzuim is geboden. De kantonrechter heeft direct uitspraak gedaan.
3. De kantonrechter is, naar analogie van artikel 8:24, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), bevoegd van een (pretense) gemachtigde te verlangen dat deze een schriftelijk bewijs van machtiging overlegt ten einde vast te stellen of degene die zich als gemachtigde van een betrokkene aandient daartoe werkelijk bevoegd is.
4. Indien een schriftelijke machtiging als hiervoor bedoeld ontbreekt dan wel niet toereikend is, moet dit worden beschouwd als een verzuim in de zin van artikel 6:6 van de Awb. Dit kan leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep, indien de (pretense) gemachtigde schriftelijk in de gelegenheid is gesteld het verzuim te herstellen, het verzuim niet binnen de gestelde termijn is hersteld en is meegedeeld dat niet-ontvankelijkverklaring kan volgen als het verzuim niet binnen de gestelde termijn is hersteld.
5. Uit de stukken blijkt niet dat de gemachtigde in de gelegenheid is gesteld om het door de kantonrechter vastgestelde verzuim te herstellen door informatie over te leggen omtrent de bevoegdheid van [A] om de betrokkene te vertegenwoordigen. Derhalve is het hof van oordeel dat het beroep van de betrokkene ten onrechte door de kantonrechter niet-ontvankelijk is verklaard. De beslissing van de kantonrechter kan dan ook niet in stand blijven. Het hof zal deze beslissing vernietigen en het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beoordelen. De overige bezwaren tegen de beslissing van de kantonrechter laat het hof in verband hiermee buiten beschouwing.
6. Het hof stelt vast dat de gemachtigde in hoger beroep een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel heeft overgelegd waaruit blijkt dat [A] [betrokkene] B.V., aan wie de sanctie is opgelegd, mag vertegenwoordigen. Het hoger beroep kan worden aangemerkt als te zijn ingesteld namens de betrokkene.
7. De gemachtigde heeft in hoger beroep onder meer betoogd dat de beslissing van de officier van justitie niet in stand kan blijven vanwege schending van de hoorplicht.
8. Ingevolge artikel 7 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) juncto artikel 7:16 van de Awb moet de officier van justitie de indiener van het administratief beroep in de gelegenheid stellen te worden gehoord. Van het horen kan op grond van het bepaalde in artikel 7:17, onder b, van de Awb worden afgezien, indien het beroep kennelijk ongegrond is.
9. Het hof stelt vast dat namens de betrokkene in het aanvullend administratief beroepschrift is verzocht om te worden gehoord. Naar het oordeel van het hof is van een kennelijk (dat wil zeggen: aanstonds blijkend) ongegrond beroep geen sprake en doet zich hier evenmin één van de voormelde andere uitzonderingsgronden van artikel 7:17 van de Awb voor. De officier van justitie heeft er daarom ten onrechte van afgezien de gemachtigde te horen. Gelet daarop zal het hof de beslissing van de officier van justitie – met gegrondverklaring van het beroep daartegen – vernietigen.
10. Ter beoordeling van het hof is nu het beroep tegen de inleidende beschikking.
11. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 97,- opgelegd ter zake van “overschrijding maximum snelheid op autosnelwegen, met 13 km/h (verkeersbord A1)”, welke gedraging zou zijn verricht op
6 maart 2016 om 21.06 uur op de trajectcontrole A12 rechts te 's-Gravenhage met het voertuig met het kenteken [YY-000-Y] .
12. Blijkens het zaakoverzicht is deze sanctie opgelegd door verbalisant [F] , nummer akte van beëdiging 6044281/0.
13. De gemachtigde voert - onder meer - aan dat deze verbalisant niet bevoegd is om de sanctie op te leggen en verwijst naar het proces-verbaal van beëdiging van deze verbalisant met aktenummer 6044281. Volgens de gemachtigde blijkt uit het proces-verbaal van beëdiging niet of de functionaris die namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie de verbalisant heeft beëdigd, drs. [G] , hiertoe ook bevoegd was. In reactie op zijn Wob-verzoek heeft de gemachtigde een brief ontvangen van het CJIB. Ten aanzien van zijn verzoeken met betrekking tot de mandaatbesluiten wordt verwezen naar vier verschillende weblinks. De gemachtigde heeft gesteld dat hij geen mandaatbesluit heeft kunnen vinden.
14. De juistheid van de stellingen van de gemachtigde is door de advocaat-generaal niet betwist.
15. Naar het oordeel van het hof bieden de stellingen van de gemachtigde grond voor twijfel aan de bevoegdheid van de verbalisant. De advocaat-generaal had deze twijfel kunnen wegenemen door (naar aanleiding van de aangevoerde gronden, zowel in het hoger beroepschrift als in de reactie op de aanvullende informatie) het mandaatsbesluit in het geding te brengen. Dat is echter niet gebeurd. Gelet op de fase van de procedure - mede in aanmerking genomen dat het niet de taak van het hof is om de advocaat-generaal te wijzen op door een gemachtigde naar voren gebrachte onvolkomenheden in een dossier die consequenties kunnen hebben voor de inleidende beschikking - ziet het hof geen grond om de advocaat-generaal alsnog die gelegenheid te bieden. Het hof zal, gelet op de gerezen twijfel aan de bevoegdheid van de verbalisant tot oplegging van de sanctie, de inleidende beschikking vernietigen. Het tot zekerheid gestelde bedrag moet worden gerestitueerd.
Gelet hierop behoeven de overige bezwaren van de gemachtigde tegen de inleidende beschikking geen bespreking meer.
16. Namens de betrokkene is verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Naar het oordeel van het hof komen de gevraagde kosten voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende voor vergoeding in aanmerking komende proceshandelingen verricht: het indienen van een beroepschrift tegen de inleidende beschikking, het indienen van een beroepschrift bij de kantonrechter, het bijwonen van de zitting bij de kantonrechter, het indienen van een hoger beroepschrift en het indienen van een nadere toelichting. Aan het indienen van een beroepschrift en het verschijnen ter zitting dient één punt te worden toegekend en aan het indienen van een nadere toelichting een halve punt. De waarde per punt bedraagt per 1 januari 2018 € 501,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 1127,25 (=4,5 x € 501,- x 0,5).

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en vernietigt de beslissing van de officier van justitie;
vernietigt de beschikking waarbij onder CJIB-nummer 196239432 de administratieve sanctie is opgelegd;
bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van artikel 11 van de Wahv tot zekerheid is gesteld door de advocaat-generaal aan haar wordt gerestitueerd;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de gemachtigde, ter hoogte van € 1127,25.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Pranger als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.