ECLI:NL:GHARL:2018:4780

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 mei 2018
Publicatiedatum
25 mei 2018
Zaaknummer
WAHV 200.197.062
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Beswerda
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van sanctie voor het vervoeren van een passagier zonder kinderbeveiligingssysteem

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag, die op 27 mei 2016 een beroep van de betrokkene gedeeltelijk gegrond verklaarde. De betrokkene had een administratieve sanctie van € 140,- opgelegd gekregen voor het vervoeren van een passagier jonger dan 12 jaar zonder gebruik te maken van een kinderbeveiligingssysteem. De gedraging vond plaats op 7 juli 2014 in 's-Gravenhage. De gemachtigde van de betrokkene stelde dat de verbalisant geen voldoende grondslag had voor de opgelegde sanctie, omdat de vaststelling dat de betrokkene een passagier jonger dan 3 jaar vervoerde niet juist zou zijn. De gemachtigde voerde aan dat de betrokkene ten onrechte twee keer was beboet voor dezelfde gedraging, wat aanleiding gaf tot vernietiging van een van de sancties.

Het hof oordeelde dat de verklaring van de verbalisant voldoende grondslag bood voor de vaststelling van de gedraging. De betrokkene had een kind vervoerd dat jonger was dan 12 jaar en geen gebruik had gemaakt van een geschikt kinderbeveiligingssysteem. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en wees het verzoek tot vergoeding van kosten af. De beslissing van de officier van justitie om de andere beschikking te vernietigen, werd ook in aanmerking genomen, maar het hof zag geen reden om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant. De sanctie werd als terecht opgelegd beschouwd.

Uitspraak

WAHV 200.197.062
25 mei 2018
CJIB 183431958
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag
van 27 mei 2016
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt mr. [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing gedeeltelijk gegrond verklaard, de bestreden sanctie in stand gelaten en de officier van justitie veroordeeld in de kosten als bedoeld in artikel 13a van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv), ten behoeve van de betrokkene, tot een bedrag van € 124,-.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Bij het beroepschrift is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 140,- opgelegd ter zake van “passagier jonger dan 12 jaar en korter dan 1.35 meter vervoeren zonder gebruik kinderbeveiligingssysteem”, welke gedraging zou zijn verricht op 7 juli 2014 om 16:39 uur op de Mexicosingel te 's-Gravenhage met het voertuig met het kenteken
[0-YYY-00] .
2. De gemachtigde voert aan dat in de toelichting van de verbalisant geen grondslag kan worden gevonden voor de verweten gedraging. Die toelichting omvat immers niet meer dan de vaststelling dat de betrokkene een passagier jonger dan 3 jaar vervoerde. Nog daargelaten dat die vaststelling niet juist is, volgt uit de toelichting niet hoe en waar het kind daadwerkelijk werd vervoerd. Evenmin heeft de verbalisant vastgesteld dat de auto niet was uitgerust met een autogordel of kinderbeveiligingssysteem.
3. De onderhavige gedraging (met feitcode R545F) betreft een overtreding van artikel 59, achtste lid j° eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990). Dit artikel luidt voor zover relevant als volgt:
"1. (…) Passagiers die jonger zijn dan 18 jaar en met een lengte van minder dan 1,35 meter, maken gebruik van een voor hen geschikt kinderbeveiligingssysteem dat is voorzien van een keurmerk als bedoeld in artikel 22, vijfde lid, van de wet. (…)
8. Het is bestuurders van de in het eerste lid genoemde voertuigen verboden passagiers jonger dan 12 jaar (…) te vervoeren op een andere wijze dan in dit artikel is voorgeschreven."
4. In de zaak met CJIB-nummer 183474872 is aan de betrokkene een sanctie opgelegd ter zake van “passagier jonger dan 3 jaar vervoeren terwijl geen autogordel of kinderbeveiligingssysteem beschikbaar is”, welke gedraging op dezelfde datum, tijd en locatie zou zijn verricht als de onderhavige gedraging.
5. Die gedraging (met feitcode R545H) betreft een overtreding van artikel 59, tweede lid, van het RVV 1990. Dit artikel luidt voor zover relevant als volgt:
"2. Met een personenauto (…) die niet is uitgerust met een autogordel of kinderbeveiligingssysteem als bedoeld in het eerste lid, worden geen passagiers vervoerd die jonger zijn dan 3 jaar en worden passagiers in de leeftijd van 3 tot 18 jaar met een lengte van minder dan 1,35 meter op een andere zitplaats dan een van de voorste zitplaatsen vervoerd."
6. In administratief beroep heeft de gemachtigde aangevoerd dat de betrokkene ten onrechte twee maal is beboet voor één en dezelfde gedraging. Gelet daarop komt ten minste een van de opgelegde sancties voor vernietiging in aanmerking. Voorts klopt het verwijt niet dat de betrokkene een passagier jonger dan 3 jaar heeft vervoerd, terwijl geen autogordel of kinderbeveiligingssysteem beschikbaar was. Het door de betrokkene vervoerde kind is namelijk geboren op 25 mei 2011 en was ten tijde van de verweten gedraging dus ouder dan drie jaar. Bovendien was de reguliere autogordel als heupgordel gebruikt.
7. In Wahv-zaken biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
8. De verklaring van de verbalisant, zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB, houdt zakelijk weergegeven onder meer in dat hij heeft geconstateerd dat de betrokkene op voormelde datum, tijd en plaats een passagier jonger dan 12 jaar en korter dan 1.35 meter heeft vervoerd zonder dat gebruik wordt gemaakt van een kinderbeveiligingssysteem.
9. In een aanvullend proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 december 2014 verklaart de verbalisant onder meer het volgende:
"Ik heb [betrokkene] één aankondiging van beschikking uitgeschreven ter zake het feit dat hij zijn zoon in zijn voertuig vervoerde zonder ervoor zorg te dragen dat hij deze op de juiste en veilige wijze droeg. Abusievelijk heb ik hiervoor de verkeerde feitcode gebruikt. De omschrijving hiervan is echter wel juist, te weten: Kind onder de 12 jaar en onder de 1.35 m vervoeren zonder kinderbeveiligingssysteem. De juiste feitcode hiervoor betreft: feitcode R545F. Kennelijk is er bij het CJIB een administratieve fout opgetreden, waardoor [betrokkene] twee maal een beschikking heeft ontvangen."
10. In de beslissing van de officier van justitie van 3 maart 2015 staat dat uit nader onderzoek is gebleken dat de gegevens op de aankondiging van beschikking niet juist (vermeld) zijn, dat de officier van justitie gebruik maakt van zijn wijzigingsbevoegdheid en hij de beschikking zodanig aanpast dat de gegevens op de beschikking overeenstemmen met wat de verbalisant heeft waargenomen. Voorts staat in de beslissing van de officier van justitie dat de betrokkene twee beschikkingen heeft ontvangen voor één en dezelfde gedraging. De onderhavige beschikking zal in stand blijven. De andere beschikking zal worden vernietigd.
11. Uit een recent zaakoverzicht van de zaak met CJIB-nummer 183474872 dat de griffier van het hof bij het CJIB heeft opgevraagd blijkt dat de inleidende beschikking in die zaak inderdaad is vernietigd.
12. Het hof ziet in hetgeen de betrokkene heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant dat hij heeft geconstateerd dat de betrokkene op voormelde datum, tijd en plaats een passagier jonger dan 12 jaar en korter dan 1.35 meter heeft vervoerd zonder dat gebruik wordt gemaakt van een kinderbeveiligingssysteem. Het hof gaat voorbij aan de klacht van de gemachtigde dat de verbalisant slechts heeft vastgesteld dat de betrokkene een passagier jonger dan 3 jaar vervoerde, maar niet hoe en waar het kind daadwerkelijk werd vervoerd en dat de auto niet was uitgerust met een autogordel of kinderbeveiligingssysteem, nu deze klacht geen betrekking heeft op de onderhavige zaak, maar op de zaak waarin de inleidende beschikking reeds door de officier van justitie is vernietigd. In de onderhavige betreft het verwijt immers niet de overtreding van het tweede lid van artikel 59 van het RVV 1990, maar van het achtste j° het eerste lid van dat artikel. Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen dat niet wordt ontkend dat het door de betrokkene vervoerde kind jonger was dan 12 jaar en dat geen gebruik is gemaakt van een voor hem geschikt kinderbeveiligingssysteem, is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht.
13. Gelet op het voorgaande heeft de kantonrechter terecht geoordeeld dat de sanctie terecht is opgelegd. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter dan ook bevestigen.
14. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, zal het hof het verzoek tot vergoeding van kosten afwijzen.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Beswerda, in tegenwoordigheid van mr. Starreveld als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.