Beoordeling
1. De gemachtigde van de betrokkene voert in hoger beroep aan, dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat er geen gronden van het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie zijn ingediend. De gemachtigde heeft bij faxbericht van
11 november 2015, waarvan hij een afschrift over heeft gelegd, tijdig gronden ingediend.
2. Blijkens de stukken van het dossier is het door de gemachtigde bedoelde schrijven op 11 november 2015 ter griffie van de rechtbank ontvangen. Blijkens het proces-verbaal van de zitting van de kantonrechter van 3 december 2015 heeft de kantonrechter de behandeling van de zaak evenwel aangehouden, om de gemachtigde de gelegenheid te geven - overigens zonder daartoe een termijn te stellen - zijn beroep met gronden te onderbouwen. De gemachtigde heeft vervolgens, in reactie op de toezending van dat proces-verbaal, nogmaals - bij schrijven van 22 januari 2016, diezelfde datum ontvangen ter griffie van de rechtbank - de gronden van het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie opgegeven. Niettemin heeft de kantonrechter in zijn beslissing overwogen dat de gemachtigden geen gronden van beroep heeft opgegeven. Het moet er derhalve voor worden gehouden dat de kantonrechter geen acht heeft geslagen op de gronden van het beroep die de gemachtigde op 11 november 2015 en 22 januari 2016 aan de griffie van de rechtbank had doen toekomen. Nu de kantonrechter in het geheel aan die gronden voorbij is gegaan, kan de beslissing van de kantonrechter geen stand houden. Het hof zal deze beslissing vernietigen en doen hetgeen de kantonrechter had behoren te doen. Voor terugwijzing van de zaak naar de rechtbank, waarom de gemachtigde heeft verzocht, biedt artikel 20d, tweede lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften geen grondslag.
3. Met betrekking tot de beslissing van de officier van justitie heeft de gemachtigde onder meer aangevoerd dat de hoorplicht is geschonden. Het hof heeft vastgesteld dat het verzoek daartoe in administratief beroep op juiste wijze is gedaan en dat zich geen uitzonderingsgevallen voordoen. Het hof zal op basis van deze grond - in het licht van bestendige, bekende en derhalve niet nader te bespreken vaste rechtspraak van het hof op dit punt - het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaren en die beslissing eveneens vernietigen. De overige bezwaren van de gemachtigde met betrekking tot de beslissing van de officier van justitie behoeven daarmee geen bespreking meer.
4. Het hof zal het beroep tegen de inleidende beschikking beoordelen.
5. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “verbod stil te staan (bord E2)”, welke gedraging zou zijn verricht op 11 februari 2014 om 08.37 uur op De Posten te Enschede met het voertuig met het kenteken [00-YY-YY] .
6. De gemachtigde heeft aangevoerd dat de bevoegdheid van de verbalisant is geregeld met het Besluit buitengewoon ambtenaar gemeente Enschede, domein I Openbare Ruimte 2010. De gemachtigde heeft die regeling opgezocht op de site wetten.overheid.nl en vervolgens de link gevolgd naar de in artikel 3 genoemde bijlage bij de Circulaire Buitengewoon Opsporingsambtenaar. Die bijlage bleek evenwel reeds vervallen per
22 januari 2014, aldus de gemachtigde, die meent dat aldus onvoldoende blijkt dat de verbalisant bevoegd was.
7. Blijkens de stukken is de onderhavige sanctie opgelegd door een buitengewoon opsporingsambtenaar in het domein Openbare Ruimte, van de gemeente Enschede.
8. Artikel 3, eerste lid, van het ten tijde van de gedraging geldende Besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 9 november 2010, nr. 5672782/Justis/10, strekkende tot aanwijzing van buitengewoon opsporingsambtenaren bij de gemeente Enschede in het domein openbare ruimte, houdt in dat de buitengewoon opsporingsambtenaar bevoegd is tot het opsporen van de strafbare feiten behorend bij domein I, Openbare Ruimte, van bijlage A-1 van de Circulaire Buitengewoon Opsporingsambtenaar (verder: de Circulaire).
9. Anders dan de gemachtigde wil doen geloven, was ten tijde van de onderhavige gedraging de Circulaire - met inbegrip van bijlage A-1 - van kracht. Eerst per 1 juli 2015 is de Circulaire vervallen. Het valt derhalve niet in te zien waarom ten tijde van deze gedraging de bevoegdheid van de verbalisant niet kon worden gebaseerd op de Circulaire in samenhang met voornoemd Besluit. De enkele omstandigheid dat op de site wetten.overheid.nl klaarblijkelijk wordt doorverwezen naar een versie van de Circulaire die ten tijde van de gedraging niet meer van kracht was, rechtvaardigt die conclusie niet. Het verweer van de gemachtigde kan niet slagen.
10. Het beroep tegen de inleidende beschikking zal daarom ongegrond worden verklaard.
11. Nu de beslissingen van de kantonrechter en van de officier van justitie worden vernietigd, ziet het hof aanleiding voor toewijzing van het verzoek om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, voor zover die kosten zijn gemaakt in de procedure bij de kantonrechter en in hoger beroep. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van het beroepschrift bij de kantonrechter en het indienen van het hoger beroepschrift. Aan het indienen van een beroepschrift dient telkens één punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt
€ 501,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 501,- (= 2 x € 501,- x 0,5).