ECLI:NL:GHARL:2018:4975

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 mei 2018
Publicatiedatum
30 mei 2018
Zaaknummer
WAHV 200.185.379
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Anjewierden
  • mr. Smeitink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van verzet tegen dwangbevel in WAHV-procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Limburg van 10 september 2015. De zaak betreft een verzetprocedure tegen een dwangbevel dat aan de betrokkene was opgelegd. Het hof heeft eerder op 14 november 2016 een tussenbeschikking gegeven, waarvan de inhoud als ingelast wordt beschouwd. De betrokkene heeft verzet aangetekend, maar de kantonrechter heeft dit verzet niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet tijdig was ingesteld. Het hof heeft de tijdigheid van het verzet beoordeeld aan de hand van de relevante wetgeving, waaronder de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De termijn voor het indienen van een verzetschrift is vastgesteld op twee weken na de betekening van het dwangbevel. In dit geval was het dwangbevel op 7 juli 2014 betekend, en de termijn eindigde op 22 juli 2014. Het verzetschrift was gedateerd op 16 juli 2014, maar werd pas op 13 augustus 2014 door de rechtbank ontvangen. Het hof concludeert dat het verzet in beginsel niet tijdig was ingesteld, en dat de betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat het verzetschrift vóór de datum van afstempeling ter post is bezorgd.

Het hof heeft ook overwogen dat de betrokkene geen controle heeft over de verwerking en bezorging van post, maar dat dit niet voldoende is om de tijdigheid van het verzet te rechtvaardigen. De betrokkene heeft geen bewijs kunnen leveren dat het verzetschrift tijdig is verzonden. Daarom bevestigt het hof de beslissing van de kantonrechter om het verzet niet-ontvankelijk te verklaren.

Uitspraak

WAHV 200.185.379
30 mei 2018
CJIB 178231463
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Beschikking
op het hoger beroep tegen de beschikking
van de kantonrechter van de rechtbank Limburg
van 10 september 2015
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] .

De tussenbeschikking

Het hof heeft in deze zaak op 14 november 2016 een tussenbeschikking gegeven. De inhoud daarvan wordt als ingelast beschouwd.

Het verdere procesverloop

Naar aanleiding van de tussenbeschikking van 14 november 2016 heeft de griffier van de rechtbank de betrokkene per aangetekende brief in de gelegenheid gesteld de zekerheidstelling te voldoen.
Bij schrijven met bijlagen, ontvangen op 23 januari 2017, heeft de griffier van de rechtbank het hof bericht dat de zekerheidstelling is voldaan.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het hoger beroep.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het hoger beroep. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. De betrokkene heeft inmiddels voldaan aan de in artikel 26a, tweede en derde lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) genoemde verplichting om in verband met de behandeling van het hoger beroep griffierecht te betalen en zekerheid te stellen voor het nog verschuldigde bedrag en van al de kosten. Het hoger beroep is dan ook ontvankelijk.
2. Het hof dient nu te beoordelen of de kantonrechter een juiste beslissing heeft genomen. De kantonrechter heeft het verzet niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet tijdig was ingesteld.
3. Vooropgesteld wordt dat de termijn waarbinnen verzet moet worden gedaan een voorschrift van openbare orde is. Dit betekent dat de behandeling van het verzet ook het onderzoek omvat naar de tijdigheid daarvan en de eventuele verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Dat de betrokkene kennelijk verwachtte dat de kantonrechter zou toekomen aan de in het verzetschrift aangevoerde argumenten waarom de sanctie ten onrechte is opgelegd, maakt dit niet anders. Uit de door de griffier van de rechtbank verzonden ontvangstbevestiging d.d. 19 augustus 2014 volgt niet dat de rechter aan die beoordeling zal toekomen.
4. Ingevolge artikel 26, derde lid, van de Wahv dient het verzetschrift binnen twee weken na de betekening van het dwangbevel te worden ingediend bij de rechtbank van het arrondissement waar het adres is van degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd.
Voorts bepaalt artikel 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dat het beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen, alsmede dat bij verzending per post het beroepschrift tijdig is ingediend, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Het hof past dit artikel analoog toe op de verzetprocedure.
5. Een stuk is alleen voor het einde van de termijn ter post bezorgd indien het tijdig in de brievenbus is gedeponeerd dan wel op het postkantoor is aangeboden (vgl. HR 29 mei 1996, LJN ZF2248, te raadplegen via rechtspraak.nl). De omstandigheid dat een poststuk op een bepaalde datum door het postvervoerbedrijf is afgestempeld sluit niet uit dat dit stuk op een eerdere datum ter post is bezorgd. Dat neemt niet weg dat het poststempel van het postvervoerbedrijf veelal het enige vaststaande gegeven is met betrekking tot het tijdstip van terpostbezorging. In verband hiermee moet in gevallen waarin op de envelop een leesbaar poststempel is geplaatst, als bewijsrechtelijk uitgangspunt worden aangenomen dat terpostbezorging heeft plaatsgevonden op de dag waarop het desbetreffende poststuk door het postvervoerbedrijf is afgestempeld. Voor afwijking van dit uitgangspunt bestaat aanleiding indien de rechter aannemelijk acht dat het poststuk ter post is bezorgd vóór de datum van afstempeling door het postvervoerbedrijf. De bewijslast hiervoor ligt bij de partij die stelt dat zij het poststuk vóór die datum ter post heeft bezorgd (vgl. HR 28 januari 2011, LJN BP2138, te raadplegen via rechtspraak.nl).
6. In het dossier bevindt zich een afschrift van het op 3 juli 2014 uitgevaardigde dwangbevel. Dit dwangbevel is op 7 juli 2014 betekend door het in een gesloten envelop achter te laten op het adres van de betrokkene, omdat er niemand thuis werd aangetroffen. De termijn voor het indienen van een verzetschrift eindigde derhalve op 22 juli 2014. Het verzetschrift is gedateerd 16 juli 2014 en het is blijkens het daarop gestelde stempel op
13 augustus 2014 ter griffie van de rechtbank ontvangen. De envelop waarin het is verzonden is blijkens het daarop geplaatste poststempel op 12 augustus 2014 afgestempeld. Het verzet is daarom in beginsel niet tijdig ingesteld.
7. In de beslissing van de kantonrechter is vermeld dat de gemachtigde van de betrokkene een verklaring voor het overschrijden van de wettelijke termijn heeft gegeven, maar niet wat deze verklaring inhoudt. In hoger beroep voert de betrokkene in dit verband aan dat contact met de deurwaarder na kennisneming van het dwangbevel heeft geleid tot de brief van 16 juli 2014. Hij heeft die brief dezelfde dag in de brievenbus gedeponeerd, vertrouwt erop dat de brief dan binnen de gestelde termijn aankomt en dat kan bijna geen maand later zijn. Hij heeft geen controle over de verwerking en bezorging van post en weet niet waarom de brief zo laat is ontvangen. In zijn nadere toelichting d.d. 10 februari 2017 voert de betrokkene aan middels getuigen te kunnen aantonen dat hij het verzetschrift tijdig heeft verzonden.
8. Hetgeen de betrokkene aanvoert vormt geen aanleiding om aannemelijk te achten dat het verzetschrift vóór 12 augustus 2014 ter post is bezorgd. Het hof ziet ook geen aanleiding om thans, ruim drie jaar na dato, nog (niet nader genoemde) getuigen te horen over de vraag of het verzetschrift tijdig ter post is bezorgd en waarom zij zich dat nu nog herinneren. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat het de betrokkene blijkens de inhoud van zijn hoger beroepschrift nog steeds te doen is om een beoordeling van zijn argumenten waarom de sanctie voor het onverzekerd zijn van het voertuig met het kenteken [YY-YY-00] op 1 november 2013 hem ten onrechte is opgelegd. Aan die beoordeling kan de rechter in de verzetprocedure niet meer toekomen (artikel 26, derde lid, van de Wahv). Het hof zou daaraan dus ook niet kunnen toekomen als de beslissing van de kantonrechter zou moeten worden vernietigd.
9. Nu het verzet niet tijdig is gedaan en er geen redenen zijn om aannemelijk te achten dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, heeft de kantonrechter het verzet terecht niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing van de kantonrechter zal daarom worden bevestigd.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beschikking van de kantonrechter.
Deze beschikking is gegeven door mr. Anjewierden, in tegenwoordigheid van mr. Smeitink als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.