Beoordeling
1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 230,- opgelegd ter zake van “niet stoppen voor rood licht bij driekleurig verkeerslicht”, welke gedraging zou zijn verricht op 25 mei 2014 om 14.13 uur op de Graafseweg te Nijmegen met het voertuig met het kenteken [00-YYY-0] .
2. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de kantonrechter, gelet op de motivering van zijn beslissing, ten onrechte als uitgangspunt heeft genomen dat het voertuig van de betrokkene niet is gestopt voor de
stopstreep(in plaats van voor het verkeerslicht) toen het verkeerslicht rood licht straalde. Dit getuigt, aldus de gemachtigde, van een onjuiste rechtsopvatting. Verder voert de gemachtigde aan dat uit de foto's van de gedraging niet blijkt dat het voertuig van de betrokkene het verkeerslicht is gepasseerd. Volgens de gemachtigde is de bestuurder met het voertuig gestopt voor het verkeerslicht, doch na de stopstreep. Daarom had hier volgens de gemachtigde moeten worden volstaan met een sanctie ter hoogte van het daarvoor geldende tarief (€ 90,-).
Tenslotte voert de gemachtigde in zijn nadere toelichting op het beroep aan dat de officier van justitie de hoorplicht heeft geschonden bij zijn beslissing op het administratief beroep.
In dat verband voert de gemachtigde aan dat hij de officier van justitie in het administratief beroepschrift niet heeft verzocht om te worden gehoord wegens de inadequate omschrijving van het recht om te worden gehoord onder de inleidende beschikking.
3. Voor zover de gemachtigde aanvoert dat de kantonrechter de beslissing van de officier van justitie had moeten vernietigen wegens een schending van de hoorplicht, overweegt het hof als volgt.
4. Het hof heeft eerder geoordeeld dat de tekst in de rechtsmiddelverwijzing onder de inleidende beschikking op inadequate wijze tot uitdrukking brengt wat het recht om te worden gehoord inhoudt, maar dat dit niet tot het oordeel leidt dat de officier van justitie niet op de in artikel 7:17, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vermelde grond van het horen kan afzien, indien niet gesteld of gebleken is dat een betrokkene vanwege deze gebrekkige uitleg ervan heeft afgezien om te verzoeken te worden gehoord (vgl. het arrest van het hof van 18 april 2016, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats: ECLI:NL:GHARL:2016:3027). 5. In het onderhavige geval is dat niet aannemelijk geworden. De enkele stelling van de gemachtigde, dat hij een zodanig verzoek om deze reden achterwege heeft gelaten, is daartoe onvoldoende. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de gemachtigde beroepsmatig rechtsbijstandsverlener is die bovendien, naar het hof bekend is, in vele zaken op basis van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) is opgetreden; van hem mocht derhalve worden verwacht dat hij de juiste strekking van die (zij het gebrekkige) mededeling begreep. Nu in dit geval geen verzoek tot horen is gedaan door de gemachtigde, is niet gebleken van een schending van de hoorplicht door de officier van justitie. Dit verweer faalt derhalve.
6. Met betrekking tot de bezwaren van de gemachtigde tegen de onder 1. genoemde sanctie, overweegt het hof als volgt.
7. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens houdt de verklaring van de verbalisant in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in:
"De overtreding is geautomatiseerd met roodlichtapparatuur met twee foto's digitaal/fotografisch vastgelegd.
Foto 1: het betreffende voertuig activeert de radardetectie of de lus achter de stopstreep van het rode verkeerslicht. Op het moment van constatering brandde het licht reeds 0,5 seconden. (…)
Foto 2: circa een seconde later. Op foto 2 is duidelijk te zien dat het voertuig verder is gereden. De geelfase bedroeg 2,8 seconden."
8. In het dossier bevinden zich de twee foto's die van de gedraging zijn gemaakt. Op de eerste foto is het voertuig van de betrokkene zichtbaar terwijl het zich met de achterwielen op de stopstreep bevindt. Het voor dit voertuig bestemde rode verkeerslicht brandt.
Op de tweede foto is te zien dat het voertuig verder is gereden: het voertuig bevindt zich onder het verkeerslicht, deels voorbij het verkeerslicht. De gegevens in de databalk bovenaan de foto's komen overeen - voor zover van belang - met de gegevens die blijken uit voormelde verklaring van de verbalisant.
9. De stelling van de gemachtigde, dat uit de foto's van de gedraging niet blijkt dat het voertuig van de betrokkene het verkeerslicht is gepasseerd, gaat niet op. Op de tweede foto van de gedraging is immers te zien dat de voorzijde van het voertuig zich voorbij het verkeerslicht bevindt. Reeds daarom staat vast dat het voertuig niet is gestopt voor het verkeerslicht, terwijl dat rood licht straalde. De gedraging staat derhalve vast. De kantonrechter heeft de voor die gedraging opgelegde sanctie derhalve terecht in stand gelaten.
10. De gemachtigde heeft nog opgemerkt - op zich terecht - dat de kantonrechter in zijn beslissing heeft overwogen dat vaststaat dat de betrokkene niet is gestopt voor de stopstreep toen het verkeerslicht rood licht straalde. Die enkele overweging getuigt op zichzelf evenwel nog niet van een onjuiste rechtsopvatting, zoals de gemachtigde wil doen geloven. Daarbij betrekt het hof ook dat, gelet op het bepaalde in artikel 79 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990), ingeval stoppen verplicht is, voor de stopstreep dient te worden gestopt. Bovendien heeft de kantonrechter ook overwogen, dat het de betrokkene wordt verweten dat hij niet is gestopt voor rood licht bij een driekleurig verkeerslicht. Hier is de kantonrechter derhalve van de juiste gedraging uitgegaan. Het hof ziet daarom geen aanleiding om ervan uit te gaan dat de kantonrechter bij zijn oordeel, dat voor deze gedraging terecht de sanctie is opgelegd, een onjuist uitgangspunt heeft gehanteerd. Dit verweer faalt derhalve eveneens.
11. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter bevestigen.
12. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, zal het hof het verzoek om vergoeding van kosten afwijzen.