ECLI:NL:GHARL:2018:5063

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 juni 2018
Publicatiedatum
4 juni 2018
Zaaknummer
WAHV 200.196.355
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. van Schuijlenburg
  • M. Landstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een beroep in het kader van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 13 juli 2016. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van een beroep dat was ingesteld door mr. [A] namens de betrokkene, die woonachtig is te [C]. De kantonrechter had het beroep ongegrond verklaard, omdat de officier van justitie het beroep terecht niet-ontvankelijk had verklaard wegens het ontbreken van een deugdelijke machtiging.

Mr. [A] stelde dat de beslissing van de kantonrechter vernietigd moest worden, omdat er geen proces-verbaal van de zitting in het dossier zou zijn. Het hof oordeelde echter dat er wel degelijk een proces-verbaal aanwezig was van de zitting van 13 juli 2016. De kantonrechter had geoordeeld dat de officier van justitie het beroep terecht niet-ontvankelijk had verklaard, omdat mr. [A] geen leesbare machtiging had overgelegd.

Het hof oordeelde dat de stelling van mr. [A] dat de officier van justitie hem de gelegenheid had moeten bieden om alsnog een leesbare machtiging over te leggen, geen steun vond in het recht. De onleesbaarheid van de machtiging was een omstandigheid die voor rekening van mr. [A] kwam. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en wees het verzoek tot vergoeding van kosten af.

Uitspraak

WAHV 200.196.355
4 juni 2018
CJIB 191629534
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland
van 13 juli 2016
betreffende
mr. [A] ,
kantoorhoudende te [B] ,
beweerdelijk optredende voor [de betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard.

Het procesverloop

Mr. [A] heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
Op 1 februari 2018 is nog een brief van mr. [A] ontvangen. Deze is de advocaat-generaal in afschrift toegezonden.

Beoordeling

1. Mr. [A] stelt zich op het standpunt dat de beslissing van de kantonrechter moet worden vernietigd vanwege het (in het dossier) ontbreken van een proces-verbaal van de zitting.
2. De stelling van mr. [A] dat het proces-verbaal van de zitting van de kantonrechter ontbreekt, mist feitelijke grondslag. In het dossier bevindt zich namelijk wel degelijk een proces-verbaal van de in het openbaar gehouden zitting van 13 juli 2016 (tevens houdende beslissing op het beroep).
3. Bij de bestreden beslissing heeft de kantonrechter het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard. De kantonrechter is tot het oordeel gekomen dat de officier van justitie het beroep tegen de inleidende beschikking terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van een deugdelijke machtiging om daartegen beroep in te stellen.
4. Mr. [A] stelt dat de officier van justitie hem er niet op heeft gewezen dat de machtiging onleesbaar is ontvangen. De machtiging is leesbaar verzonden en er was voor hem geen reden om te vermoeden dat de machtiging onleesbaar aankwam. Mr. [A] heeft een (leesbare) kopie van de machtiging bijgevoegd. Mr. [A] is van mening dat de officier van justitie hem een verzuimherstelmogelijkheid had moeten bieden nadat de ontvangen versie van de machtiging onleesbaar was gebleken te zijn.
5. In het dossier bevindt zich wel het door mr. [A] namens [de betrokkene] ingediende administratief beroepschrift van 27 augustus 2015, echter niet is daarbij gevoegd een stuk waaruit blijkt dat hij door [de betrokkene] is gemachtigd om hem te vertegenwoordigen in die procedure. In het dossier bevindt zich een brief d.d. 14 september 2015 die de officier van justitie heeft gestuurd aan mr. [A] . Daarin wordt deze gewezen op het feit dat een schriftelijke machtiging ontbreekt. Mr. [A] wordt in de gelegenheid gesteld om binnen een termijn van vier weken alsnog de ontbrekende gegevens toe te zenden. In die brief is verder aangegeven dat het niet (tijdig) verstrekken van deze gegevens kan leiden tot het niet-ontvankelijk verklaren van het beroep, zoals beschreven in artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6. Op 6 oktober 2015 heeft de CVOM een faxbericht van mr. [A] ontvangen, inhoudende de genoemde brief van 14 september 2015, met daarop handgeschreven "zie bijlage" en als bijlage een onleesbare machtiging.
7. Op 15 oktober 2015 heeft de officier van justitie het beroep niet-ontvankelijk verklaard op de volgende grond: "U hebt beroep ingesteld tegen de opgelegde sanctie. In uw beroepschrift staan niet alle wettelijk vereiste gegevens vermeld.
Om het beroepschrift te kunnen beoordelen heeft de officier van justitie u schriftelijk verzocht dit verzuim te herstellen. Hoewel de officier van justitie uw reactie heeft ontvangen, staan hierin niet de gevraagde gegevens vermeld."
8. Nu mr. [A] , op het verzoek om een deugdelijke machtiging te overleggen, slechts een stuk aan de CVOM heeft gefaxt dat onleesbaar is en niet (tevens) per post een leesbare machtiging heeft overgelegd, heeft de officier van justitie terecht geoordeeld dat mr. [A] het verzuim een deugdelijke machtiging te overleggen, niet hersteld heeft. Dat tijdens het faxverzendproces de leesbaarheid van de machtiging is afgenomen, is een omstandigheid die voor rekening komt van mr. [A] , als degene die zich van dit proces bedient.
9. De stelling van mr. [A] dat de officier van justitie hem in de gelegenheid had moeten stellen alsnog een leesbare machtiging over te leggen, vindt geen steun in het recht.
10. Gelet op het voorgaande heeft de officier van justitie het beroep van mr. [A] , zijnde niet beroepsgerechtigd in de zin van artikel 6, eerste lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv), terecht niet ontvankelijk verklaard. De kantonrechter heeft het beroep daarom terecht ongegrond verklaard. De beslissing van de kantonrechter wordt bevestigd.
10. Gegeven deze beslissing zal het hof het verzoek tot vergoeding van kosten afwijzen.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Landstra als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.