ECLI:NL:GHARL:2018:5063
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- J. van Schuijlenburg
- M. Landstra
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van een beroep in het kader van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 13 juli 2016. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van een beroep dat was ingesteld door mr. [A] namens de betrokkene, die woonachtig is te [C]. De kantonrechter had het beroep ongegrond verklaard, omdat de officier van justitie het beroep terecht niet-ontvankelijk had verklaard wegens het ontbreken van een deugdelijke machtiging.
Mr. [A] stelde dat de beslissing van de kantonrechter vernietigd moest worden, omdat er geen proces-verbaal van de zitting in het dossier zou zijn. Het hof oordeelde echter dat er wel degelijk een proces-verbaal aanwezig was van de zitting van 13 juli 2016. De kantonrechter had geoordeeld dat de officier van justitie het beroep terecht niet-ontvankelijk had verklaard, omdat mr. [A] geen leesbare machtiging had overgelegd.
Het hof oordeelde dat de stelling van mr. [A] dat de officier van justitie hem de gelegenheid had moeten bieden om alsnog een leesbare machtiging over te leggen, geen steun vond in het recht. De onleesbaarheid van de machtiging was een omstandigheid die voor rekening van mr. [A] kwam. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en wees het verzoek tot vergoeding van kosten af.