ECLI:NL:GHARL:2018:5096

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 juni 2018
Publicatiedatum
5 juni 2018
Zaaknummer
WAHV 200.199.571
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Wijma
  • A. Pranger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de bedrijfsmatigheid van een huurovereenkomst in het kader van verkeerssancties

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een administratieve sanctie van € 101,- die aan de betrokkene was opgelegd wegens overschrijding van de maximumsnelheid binnen de bebouwde kom. De betrokkene, als kentekenhouder, stelde dat hij het voertuig op het moment van de overtreding bedrijfsmatig had verhuurd via een bemiddelingswebsite. Hij voerde aan dat de huurder van het voertuig verantwoordelijk moest worden gehouden voor de overtreding en overhandigde een huurovereenkomst als bewijs.

De kantonrechter had het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard, waarop de betrokkene in hoger beroep ging. Het hof beoordeelde of de huurovereenkomst als bedrijfsmatig kon worden aangemerkt volgens artikel 8 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). Het hof oordeelde dat de betrokkene niet had aangetoond dat hij het voertuig in het kader van een bedrijf of beroep had verhuurd. De enkele omstandigheid dat hij een btw-nummer had, was onvoldoende om te concluderen dat er sprake was van een structurele bedrijfsmatige verhuur.

Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en oordeelde dat de betrokkene als kentekenhouder aansprakelijk bleef voor de opgelegde sanctie. De beslissing van het hof is van belang voor de interpretatie van wat onder een bedrijfsmatig aangegane huurovereenkomst moet worden verstaan in het kader van verkeerssancties.

Uitspraak

WAHV 200.199.571
5 juni 2018
CJIB 193333791
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland
van 1 september 2016
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 101,- opgelegd ter zake van “overschrijding maximumsnelheid binnen de bebouwde kom, (verkeersbord A1) met 12 km/h”, welke gedraging zou zijn verricht op 27 oktober 2015 om 14.14 uur op de Fonteinlaan te Haarlem met het voertuig met het kenteken [00-YY-YY] .
2. De betrokkene, de kentekenhouder van voormeld voertuig, ontkent niet dat de gedraging is verricht met dat voertuig. De betrokkene voert aan dat hij het voertuig op de onder 1. vermelde datum en tijdstip bedrijfsmatig - via een bemiddelingswebsite - had verhuurd aan een derde. De huurder van het voertuig dient ter zake van deze gedraging dan ook te worden aangesproken. De betrokkene heeft hiertoe eerder in de procedure een afschrift van een huurovereenkomst overgelegd. Voorts is hij ondernemer en in het bezit van een btw-nummer. De betrokkene heeft een aangiftebiljet omzetbelasting uit het jaar 2016 overgelegd. Volgens de betrokkene heeft de kantonrechter al zijn argumenten, waaronder het overgelegde aangiftebiljet omzetbelasting, niet meegewogen in zijn beslissing.
3. De beslissing van de kantonrechter is overeenkomstig het bepaalde in artikel 13, tweede lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna: Wahv) met redenen omkleed. De wet stelt geen nadere eisen aan de motivering en derhalve ook niet de eis dat op alle argumenten van de betrokkene te worden gereageerd. Het enkele feit dat de kantonrechter in zijn beslissing niet uitgebreid en expliciet op alle aangedragen argumenten en overgelegde stukken is ingegaan, maakt niet dat sprake is van schending van het motiveringsbeginsel. De kantonrechter heeft in zijn beslissing overwogen dat de betrokkene geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waaruit volgt dat hij een bedrijf of beroep heeft waarbij het past dat hij het voertuig aldus verhuurt. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor vernietiging van de beslissing van de kantonrechter wegens schending van de motiveringsplicht.
4. Artikel 8, aanhef en onder b, van de Wahv luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
“De officier van justitie vernietigt de beschikking indien, in het geval van artikel 5, degene op wiens naam het kenteken in het kentekenregister is ingeschreven een voor een termijn van ten hoogste drie maanden schriftelijk bedrijfsmatig aangegane huurovereenkomst overlegt waaruit blijkt wie ten tijde van de gedraging de huurder van het motorrijtuig was.”
5. De vraag die ter beoordeling voor ligt is of deze huurovereenkomst is aan te merken als een bedrijfsmatig aangegane huurovereenkomst in de zin van artikel 8 van de Wahv.
6. De wet noch de wetsgeschiedenis bieden een aanknopingspunt voor de beoordeling van de vraag of aannemelijk is gemaakt dat de, in artikel 8, aanhef en onder b, van de Wahv bedoelde, huurovereenkomst door de betrokkene bedrijfsmatig is aangegaan. Het hof overweegt dat deze beoordeling dient te geschieden op grond van het feitelijk gebruik van het voertuig en hetgeen door de betrokkene ten bewijze daarvan is overgelegd (vgl. het arrest van het hof van 21 februari 2014, WAHV 200.124.601, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2014:1260).
7. Het hof is van oordeel dat de betrokkene er niet is in is geslaagd aannemelijk te maken dat hij de onderhavige huurovereenkomst bedrijfsmatig is aangegaan. Gelet op hetgeen de betrokkene heeft aangevoerd, kan niet worden vastgesteld dat hij het voertuig gebruikt in uitoefening van een beroep of een bedrijf. Dat de betrokkene over een
btw-nummer beschikt, zegt nog niks over de eventuele structurele bedrijfsmatige verhuur van het voertuig. Voorts maakt de omstandigheid dat de huurovereenkomst is gesloten met het Portugese bedrijf ' [B] ', niet dat de betrokkene eveneens bedrijfsmatig heeft gehandeld. De betrokkene heeft overigens geen - zoals bijvoorbeeld een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel - voor het hof relevante feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat hij een beroep of een bedrijf heeft waarbij het past dat hij zijn voertuig aldus verhuurt.
8. Het voorgaande brengt mee dat de door de betrokkene overgelegde overeenkomst niet kan worden aangemerkt als een schriftelijk bedrijfsmatig aangegane huurovereenkomst in de zin van artikel 8, aanhef en onder b, Wahv. De betrokkene blijft dan ook als kentekenhouder aansprakelijk voor de aan hem opgelegde sanctie.
9. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de beslissing van de kantonrechter bevestigen.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma in tegenwoordigheid van mr. Pranger als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.