ECLI:NL:GHARL:2018:5096
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- M. Wijma
- A. Pranger
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de bedrijfsmatigheid van een huurovereenkomst in het kader van verkeerssancties
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een administratieve sanctie van € 101,- die aan de betrokkene was opgelegd wegens overschrijding van de maximumsnelheid binnen de bebouwde kom. De betrokkene, als kentekenhouder, stelde dat hij het voertuig op het moment van de overtreding bedrijfsmatig had verhuurd via een bemiddelingswebsite. Hij voerde aan dat de huurder van het voertuig verantwoordelijk moest worden gehouden voor de overtreding en overhandigde een huurovereenkomst als bewijs.
De kantonrechter had het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard, waarop de betrokkene in hoger beroep ging. Het hof beoordeelde of de huurovereenkomst als bedrijfsmatig kon worden aangemerkt volgens artikel 8 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). Het hof oordeelde dat de betrokkene niet had aangetoond dat hij het voertuig in het kader van een bedrijf of beroep had verhuurd. De enkele omstandigheid dat hij een btw-nummer had, was onvoldoende om te concluderen dat er sprake was van een structurele bedrijfsmatige verhuur.
Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en oordeelde dat de betrokkene als kentekenhouder aansprakelijk bleef voor de opgelegde sanctie. De beslissing van het hof is van belang voor de interpretatie van wat onder een bedrijfsmatig aangegane huurovereenkomst moet worden verstaan in het kader van verkeerssancties.