Beoordeling
1. De betrokkene voert in hoger beroep - onder meer - aan dat uit de beslissing van de kantonrechter niet blijkt dat hij het verweer van de betrokkene, inhoudende dat de gedraging niet heeft plaatsgevonden op de openbare weg en dat - naar het hof begrijpt - de bij en krachtens de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994) geldende geboden en verboden aldaar niet golden en dat deze daar aldus ook niet gehandhaafd konden worden, heeft meegenomen in diens beoordeling van de zaak.
2. Het hof stelt voorop dat de motiveringsplicht van de kantonrechter, zoals deze voortvloeit uit artikel 13, tweede lid, van de Wavh, niet inhoudt dat altijd uitgebreid en expliciet op alle argumenten van de betrokkene moet worden ingegaan. Uit de beslissing van de kantonrechter blijkt echter dat hij in het geheel niet is ingegaan op voornoemd verweer van de betrokkene. Het hof is derhalve van oordeel dat, nu de beslissing strijdig is met artikel 13, tweede lid, van de Wahv, deze niet in stand kan blijven en zal de bestreden beslissing vernietigen. Dit brengt mee dat het hof moet doen wat de kantonrechter had behoren te doen en zal overgaan tot de beoordeling van het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie.
3. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “binnen een erf parkeren anders dan op een daarvoor bestemde parkeerplaats”, welke gedraging zou zijn verricht op
15 februari 2015 om 18:03uur op de Burgemeester Stramanweg te Amsterdam met het voertuig met het kenteken [00-YYY-0] .
4. De betrokkene erkent op de onder 3. omschreven datum, tijd en plaats zijn voertuig te hebben geparkeerd buiten een parkeervak. De bewuste avond speelde AJAX een thuiswedstrijd die de betrokkene heeft bijgewoond. Hij heeft zijn voertuig in een parkeergarage bij de Amsterdam Arena geparkeerd. Vanwege het feit dat de parkeergarage ten tijde van evenementen uitsluitend toegankelijk is voor (vaste) kaarthouders was er geen sprake van een openbare weg. De algemene verkeersregels gelden dan ook niet op zo'n moment en de verbalisant had de boete niet mogen opleggen. Eerder in de procedure heeft de betrokkene nog aangevoerd dat in de garage niet wordt aangegeven dat er slechts binnen de parkeervakken mag worden geparkeerd.
5. De onderhavige gedraging betreft een overtreding van artikel 46, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990), dat luidt:
"Het is bestuurders van een motorvoertuig verboden binnen een erf te parkeren anders dan op parkeerplaatsen die als zodanig zijn aangeduid of aangegeven."
6. In zaken betreffende de Wahv biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
7. De verklaring van de verbalisant, zoals opgenomen in het zaakoverzicht, houdt zakelijk weergegeven onder meer in dat hij heeft geconstateerd dat op voormelde datum, tijd en plaats het bepaalde in artikel 46 van het RVV 1990 is geschonden met het voertuig met bovenvermeld kenteken. Uit de verklaring van de verbalisant kan voorts worden afgeleid dat ten tijde van de gedraging nog voldoende parkeerplaatsen beschikbaar waren.
8. Voorts bevat het dossier een aanvullend proces-verbaal d.d. 22 juli 2015, waarin de verbalisant, voor zover relevant, het volgende verklaart:
"Voorafgaande aan de "bekeuringssituatie" zag ik dat zowel bij de westelijke als oostelijke ingang van de parkeergarage P1 het bord G5 conform de bijlage 1 van het RVV 1990 aanwezig waren.
Ik zag dat op de Burgemeester Stramanweg zowel bij de westelijke ingang als bij de oostelijke ingang het bord G5 van de bijlage 1 van het RVV 1990 op duidelijk zichtbare wijze voor het verkeer was geplaatst. Ik zag dat het zich op beide borden niet door enig ander voorwerp werd gehinderd.
De parkeergarage P1 (Transferium) is een openbare en publieke garage. Derhalve is het een openbare weg.
Bij evenementen in de Amsterdam Arena worden voor (vaste) parkeerkaarthouders voldoende parkeerplaatsen vrijgehouden. Vanaf ongeveer 2 uur voor aanvang van het evenement tot aan aanvang van het evenement is de parkeergarage alleen toegankelijk voor deze parkeerkaarthouders. Dit om de doorstroming van het inkomende parkeerverkeer te bevorderen."
9. Niet in geding is dat het voertuig van de betrokkene op voormelde tijd en plaats buiten een parkeervak stond geparkeerd in de parkeergarage P1 (Transferium). Ook ziet het hof geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant inhoudende dat bij beide ingangen van de parkeergarage bord G5 was geplaatst. De enkele stelling van de betrokkene dat
inde parkeergarage niet wordt aangegeven dat er binnen de parkeervakken moet worden geparkeerd, doet hieraan niets af. Nog los van het feit dat de betrokkene zijn stelling niet heeft onderbouwd, volgt uit de verklaring van de verbalisant dat de borden G5
bij de ingangenvan de parkeergarage zijn geplaatst. De betrokkene is deze borden bij het binnenrijden van de parkeergarage aldus gepasseerd. Of deze borden ook in de parkeergarage zelf zijn geplaatst, is derhalve niet (meer) relevant.
10. Het hof ziet zich thans voor de vraag gesteld of de plaats waar het betreffende voertuig zich bevond als een voor het openbaar verkeer openstaande weg in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wvw 1994 dient te worden aangemerkt, en derhalve of de bepalingen bij of krachtens de Wvw 1994 van toepassing zijn.
11. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wvw 1994 moet onder "wegen" worden verstaan: alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.
12. Beslissend voor de vraag of het terrein als een voor het openbaar verkeer openstaande weg dient te worden aangemerkt, is de vraag of dit ten tijde van de gedraging feitelijk voor het openbaar verkeer openstond. Daarvoor zijn mede van belang de verdere feitelijke omstandigheden zoals of door de rechthebbende wordt geduld dat het algemene verkeer gebruik maakt van dat terrein (vgl. Hoge Raad van 8 april 1997, LJN ZD0686, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl).
13. De desbetreffende parkeergarage is, blijkens de verklaring van de verbalisant, opengesteld voor het publiek. Het hof is dan ook van oordeel dat de plaats waar het voertuig stond geparkeerd feitelijk voor het openbaar verkeer openstond. Dat de parkeergarage op bepaalde dagen tijdelijk slechts toegankelijk is voor (vaste) parkeerkaarthouders maakt niet dat de parkeergarage (op die momenten) niet kan worden aangemerkt als een openbare weg. Ook op die momenten gelden aldus onverkort de regels bij of krachtens de Wvw 1994 en kunnen deze gehandhaafd worden, hetgeen als gevolg heeft dat de Wavh eveneens van toepassing is op gevallen als de onderhavige. De betrokkene had zich dan ook dienen te houden aan het uit bord G5 voortvloeiende verbod om (binnen een erf) te parkeren anders dan op parkeerplaatsen die als zodanig zijn aangeduid of aangegeven.
14. Voor zover de betrokkene niet op de hoogte was van de betekenis van bord G5 merkt het hof op dat dit een omstandigheid is die voor zijn rekening en risico komt. Van iedere weggebruiker mag immers worden verwacht dat hij oplettend is op de aanwezige bebording en dat hij op de hoogte is van de geldende regelgeving.
15. Het voorgaande betekent dat kan worden vastgesteld dat de gedraging is verricht. Nu niet is gebleken van redenen om een sanctie achterwege te laten of het bedrag van de sanctie te matigen, zal het hof het beroep gericht tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaren.