ECLI:NL:GHARL:2018:5332

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 juni 2018
Publicatiedatum
8 juni 2018
Zaaknummer
WAHV 200.197.748
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • J. Starreveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter inzake verstrekking processtukken in verkeersboetezaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam, die op 29 juli 2016 een beroep tegen een inleidende beschikking van de officier van justitie ongegrond verklaarde. De gemachtigde van de betrokkene had verzocht om verstrekking van processtukken, maar deed dit pas nadat de door de kantonrechter bepaalde termijn was verstreken. Het gerechtshof oordeelt dat de gemachtigde verantwoordelijk is voor het niet tijdig aanvragen van de stukken en dat er geen strijd is met artikel 11, vierde lid (oud), van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) of artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De kantonrechter had de beslissing van de officier van justitie vernietigd en de kosten voor de betrokkene toegewezen, maar het hof bevestigt de beslissing van de kantonrechter met verbetering van gronden. Het verzoek om proceskostenvergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

WAHV 200.197.748
8 juni 2018
CJIB 188844507
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam
van 29 juli 2016
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] ( [C] B.V.),
kantoorhoudende te [D] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft de beslissing van de officier van justitie vernietigd, het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard en de officier van justitie veroordeeld in de kosten als bedoeld in artikel 13a van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv), ten behoeve van de betrokkene, tot een bedrag van € 124,-.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Bij het beroepschrift is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. De gemachtigde voert aan dat de kantonrechter heeft geweigerd het procesdossier te verstrekken, hetgeen in strijd is met artikel 11, vierde lid, van de Wahv, alsmede met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Voorts heeft de kantonrechter nagelaten de gemachtigde een nadere termijn te bieden voor het aanvullen van gronden.
2. Ingevolge artikel 11, vierde lid (oud), van de Wahv worden alle op een beroepschrift betrekking hebbende stukken in de fase van het beroep bij de kantonrechter nedergelegd ter griffie van de rechtbank. Hiervan wordt door de griffier mededeling gedaan aan degene die het beroep heeft ingesteld. De betrokkene of zijn gemachtigde kan binnen een door de kantonrechter bepaalde en aan hem door de griffier medegedeelde termijn deze stukken inzien en daarvan afschriften of uittreksels vragen.
3. Bij brief van 16 augustus 2015 heeft de gemachtigde beroep ingesteld bij de kantonrechter. In dit beroepschrift heeft hij een grond aangevoerd voor vernietiging van de beslissing van de officier van justitie en verzocht om hem een termijn te verlenen voor het aanvullen van de gronden van het beroep.
4. Bij brief van 28 juni 2016 heeft de griffier van de rechtbank de gemachtigde opgeroepen voor de zitting van de kantonrechter van 29 juli 2016. In deze brief is de gemachtigde tevens medegedeeld dat de op de zaak betrekking hebbende stukken van 6 tot en met 12 juli 2016 ter inzage liggen op de griffie van de rechtbank.
5. Bij brief van 20 juli 2016 heeft de gemachtigde de rechtbank verzocht om hem een afschrift van het procesdossier te verstrekken. Bij separate brief van diezelfde datum heeft de gemachtigde gronden tegen de beslissing van de officier van justitie ingediend. Voorts heeft hij medegedeeld dat hij na ontvangst van het dossier graag nog mogelijk nadere gronden tegen de inleidende beschikking zou indienen.
6. De kantonrechter heeft in dit verband het volgende overwogen:
"In de aangevoerde omstandigheden wordt geen aanleiding gezien om de (behandeling van de) zaak aan te houden. Het is immers niet aan de kantonrechter om partijen van stukken te voorzien en van betrokkene en diens gemachtigde mag worden verwacht dat zij op basis van de informatie in de initiële beschikking hun beroepsgronden kunnen formuleren."
7. Gelet op het bepaalde in artikel 11, vierde lid (oud), van de Wahv is de bovengenoemde overweging dat het niet aan de kantonrechter is om partijen van stukken te voorzien, onjuist. Van strijd met artikel 11, vierde lid (oud), van de Wahv, dan wel artikel 6 van het EVRM, is echter geen sprake. De gemachtigde heeft immers pas om verstrekking van het procesdossier verzocht nadat de daarvoor door de kantonrechter bepaalde en aan hem door de griffier medegedeelde termijn was verstreken. De omstandigheid dat de gemachtigde in de procedure bij de kantonrechter niet in het bezit is gesteld van de op de zaak betrekking hebbende stukken komt dan ook voor zijn eigen rekening. Gelet daarop en in aanmerking genomen dat de gemachtigde bij brief van 20 juli 2016 reeds (nadere) gronden van beroep had ingediend, heeft de kantonrechter de gemachtigde ook geen nadere termijn hoeven te verlenen voor het aanvullen van gronden. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter dan ook bevestigen met verbetering van gronden.
8. Gegeven deze beslissing wordt het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter met verbetering van gronden;
wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Starreveld als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.