ECLI:NL:GHARL:2018:5368

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 juni 2018
Publicatiedatum
12 juni 2018
Zaaknummer
200.232.972/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen grootouder en kleinkind in het kader van het familierecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een grootmoeder (hierna: de oma) en haar kleinkind (hierna: [de minderjarige]). De oma had in eerste aanleg een verzoek ingediend om een omgangsregeling vast te stellen, maar was door de rechtbank Noord-Nederland niet-ontvankelijk verklaard. De oma is in hoger beroep gegaan, waarbij zij verzocht om een regeling die zou beginnen met vier keer een omgangsmoment van één middag per twee weken, met als uiteindelijke doel een regeling van één weekend per twee weken van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur.

Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de oma en [de minderjarige], en dat de oma recht heeft op omgang. De huidige regeling, waarbij de oma eenmaal per vier weken gedurende 4,5 uur contact heeft met [de minderjarige], is door het hof bevestigd. Het hof heeft daarbij het belang van [de minderjarige] vooropgesteld, gezien zijn kwetsbaarheid en de complexe gezinssituatie. De oma's verzoek om verdere uitbreiding van de omgangsregeling is afgewezen, maar het hof heeft wel vertrouwen in de GI dat zij de mogelijkheden voor verdere uitbreiding in de toekomst zal onderzoeken.

De beslissing van het hof houdt in dat de bestaande omgangsregeling wordt vastgelegd en dat de GI verantwoordelijk is voor de verdere invulling van de contactmomenten. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de regeling direct kan worden uitgevoerd, ondanks eventuele verdere rechtsmiddelen die de oma zou kunnen aanwenden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.232.972/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/154722 / FA RK 17-596)
beschikking van 7 juni 2018
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de oma,
advocaat: mr. G.J.P.M. Grijmans te Bolsward,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de pleegouders van [de minderjarige],
wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de pleegouders.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 8 november 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s) van oma, ingekomen op 6 februari 2018;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. Grijmans van 12 februari 2018;
- een journaalbericht van mr. Grijmans van 22 februari 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Grijmans van 26 februari 2018 met productie(s).
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 9 mei 2018 plaatsgevonden. De oma is in persoon verschenen en werd bijgestaan door haar advocaat. Namens de GI zijn verschenen de heer [B] en mevrouw [C] . Mr. Grijmans heeft het woord gevoerd mede aan de hand van een pleitnotitie.

3.De feiten

3.1
Uit de affectieve relatie van [D] , de zoon van oma, (hierna: de vader) en [E] (hierna: de moeder) is [in] 2013 in de gemeente Leeuwarden geboren [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ).
3.2
[de minderjarige] is in juli 2015 uit huis geplaatst en verblijft sindsdien bij de pleegouders.
3.3
De ouders zijn bij beschikking van 28 september 2016 ontheven uit het ouderlijk gezag van [de minderjarige] . De GI is benoemd tot voogd.
3.4
De oma heeft eenmaal per vier weken gedurende 4,5 uren contact met [de minderjarige] . Deze contacten zijn zonder begeleiding. Het halen en brengen wordt sinds kort gedaan door medewerkers van [F] . [de minderjarige] heeft daarnaast een begeleide contactregeling met zijn moeder als ook met zijn vader, telkens afzonderlijk, van eenmaal in de drie weken

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil het recht op omgang van oma met [de minderjarige] , meer in het bijzonder de frequentie daarvan. Bij de bestreden beschikking is oma niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek een regeling vast te stellen (met opbouw) van één weekend per twee weken van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur.
4.2
De oma is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen.
Zij verzoekt primair - met een opbouw, te beginnen met vier keer een omgangsmoment van één middag per twee weken en vervolgens gedurende zes maanden één dag in het weekend per twee weken - een uiteindelijke regeling vast te stellen van één weekend per twee weken van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur. Subsidiair verzoekt zij een omgangsregeling te bepalen die het hof redelijk acht.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Dit recht wordt, wat betreft de niet met het gezag belaste ouder en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 1:377a lid 1 BW en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9 lid 3 IVRK en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU. De rechter kan het recht op omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden.
5.2
Eerst dient de vraag beantwoord te worden of tussen de oma en [de minderjarige] sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking als hiervoor bedoeld. Anders dan de rechtbank beantwoordt het hof die vraag bevestigend. Het hof is dan ook van oordeel dat de oma recht heeft op omgang met [de minderjarige] . Het hof heeft hierbij niet alleen gelet op de door de oma geschetste intensieve en actieve betrokkenheid bij de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] in het verleden, maar ook op de omgangscontacten die zij na de uithuisplaatsing tot op heden met [de minderjarige] heeft. Deze contacten zijn met instemming van de GI opgestart en uitgebreid tot de huidige regeling. De contacten verlopen goed en er is een positieve band tussen haar en [de minderjarige] . De GI acht omgang tussen beiden ook in het belang van [de minderjarige] .
5.3
Vast staat dat de oma inmiddels een onbegeleide contactregeling heeft met [de minderjarige] van eenmaal per vier weken. Aan het hof ligt voor of en zo ja, in hoeverre uitbreiding van de regeling in het belang van [de minderjarige] is.
5.4
Uit de stukken blijkt dat [de minderjarige] een belast verleden kent. De oma, de vader en de moeder hebben vanaf zijn geboorte wisselend voor hem gezorgd. Na een onrustige periode met veel onderlinge conflicten tussen hen - die onder meer samenhingen met het verbreken van de relatie tussen de ouders en hun persoonlijke problematiek - is [de minderjarige] op jonge leeftijd uit huis geplaatst. Ook nu nog is sprake van een ingewikkeld familiesysteem en dynamiek waarin met name de oma, de vader en inmiddels ook de pleegouders een rol spelen. Zij zijn allen voor [de minderjarige] belangrijk zijn maar de onderlinge verstandhouding is (ernstig) verstoord. [de minderjarige] heeft heftig gereageerd op de eerdere (gecombineerde) omgangscontacten met de oma en de vader, in het bijzonder door de onrust en spanningen waarmee het halen en brengen gepaard ging. Dit heeft er (mede) toe geleid dat de oma en de vader sinds kort ieder een eigen omgangsregeling hebben en het halen en brengen van [de minderjarige] inmiddels wordt gedaan door medewerkers van [F] . Op dit moment is nog sprake van problematisch gedrag op school waardoor hij al enige tijd 's middags niet meer naar school gaat. Hoewel nadere diagnostiek (met het oog op een mogelijke behandeling van [de minderjarige] en verdere ondersteuning van de pleegouders en school) nog moet plaatsvinden, is uit de stukken en het verhandelde ter zitting wel duidelijk geworden dat [de minderjarige] meer dan gemiddeld behoefte heeft aan rust, duidelijkheid en stabiliteit. [de minderjarige] is door alles een kwetsbaar jongetje. Dat de contacten met de oma goed verlopen en [de minderjarige] door de aanpassingen van de regeling veel minder heftig reageert op deze contacten dan voorheen, betekent niet zonder meer dat het contact tussen de oma en [de minderjarige] verder uitgebreid kan worden. Het belang van [de minderjarige] vergt, met name gegeven zijn kwetsbaarheid, dat bij de omvang van de omgangsregeling met de oma ook rekening wordt gehouden met de afzonderlijke contactmomenten met zijn vader, als ook zijn moeder en de impact daarvan, zijn groei in het pleeggezin en zijn eigen ontwikkelingstaken waaronder ook school. Alles in overweging nemende acht het hof op dit moment (verdere) uitbreiding van de omgang tussen [de minderjarige] en de oma niet aan de orde.
5.5
Ter zitting is naar voren gekomen dat de huidige omgangsregeling - eenmaal per vier weken gedurende 4,5 uur zonder begeleiding - recent is vastgesteld en op het moment van de zitting nog moest beginnen. Gezien de opstelling van de GI tot op heden met betrekking tot de omgangscontacten tussen de oma en [de minderjarige] , heeft het hof er vertrouwen in dat de GI ook oog zal hebben en houden voor de mogelijkheden van verdere uitbreiding van de contacten tussen de oma en [de minderjarige] . Daarbij zullen echter niet de wensen van de oma maar zal het belang van [de minderjarige] leidend zijn.
5.6
Het hof zal de beschikking waarvan beroep vernietigen en de bestaande omgangsregeling tussen de oma en [de minderjarige] - eenmaal per vier weken voor de duur van 4,5 uur - in het dictum vastleggen. De nadere invulling van data en tijdstippen zal door de GI in samenspraak met de oma en de verdere betrokkenen moeten worden vastgesteld. Het hof acht deze regeling het meest in het belang van [de minderjarige] . Het verzoek van de oma om de omgang (op termijn) verder uit te breiden, zal worden afgewezen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven deels. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 8 november 2017 en opnieuw beschikkende:
stelt vast als omgangsregeling tussen de oma en [de minderjarige] , geboren [in] 2013 in de gemeente Leeuwarden dat [de minderjarige] eenmaal per vier weken gedurende 4,5 uur bij de oma mag verblijven;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.G. Idsardi, mr. M.P. den Hollander en mr. M. Weissink, bijgestaan door mr. J. Robben als griffier, en is op 7 juni 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.