ECLI:NL:GHARL:2018:5386

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 juni 2018
Publicatiedatum
12 juni 2018
Zaaknummer
WAHV 200.194.228
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • J. Pranger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van administratieve sanctie wegens gebrek aan reële mogelijkheid tot staandehouding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een administratieve sanctie die aan de betrokkene als kentekenhouder was opgelegd, omdat er een gedraging was vastgesteld waarbij een motorvoertuig zonder duidelijk zichtbare parkeerschijf was geparkeerd. De gemachtigde van de betrokkene stelde dat er een reële mogelijkheid tot staandehouding was, wat het hof in overweging nam. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de sanctie terecht was opgelegd, omdat de verbalisant niet had toegelicht waarom de sanctie aan de kentekenhouder was opgelegd in plaats van aan de bestuurder. Het hof vernietigde de beslissing van de kantonrechter en de sanctie, en oordeelde dat de betrokkene recht had op restitutie van de zekerheidstelling en vergoeding van proceskosten. De advocaat-generaal werd veroordeeld tot het vergoeden van de kosten van rechtsbijstand, vastgesteld op € 751,50.

Uitspraak

WAHV 200.194.228
12 juni 2018
CJIB 184671783
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam
van 21 april 2016
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard. Voorts heeft de kantonrechter het verzoek van de betrokkene tot vergoeding van kosten afgewezen.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. De bestreden beslissing is aangetekend in het proces-verbaal van de zitting van de kantonrechter. Het hof stelt vast dat daarin de naam is vermeld van de kantonrechter die het beroep van de gemachtigde van de betrokkene heeft behandeld, maar dat het proces-verbaal niet is ondertekend door de kantonrechter. In het proces-verbaal is ook niet vermeld dat de kantonrechter buiten staat was dit (mede) te ondertekenen. Ondertekening door de rechter dient het belang dat de rechter daarmee bevestigt dat de weergegeven beslissing de zijne is. Het hof is daarom van oordeel dat het gebrek van dien aard is dat de beslissing van de kantonrechter reeds daarom moet worden vernietigd (vgl. het arrest van dit hof van 23 mei 2016, WAHV 200.153.974, ECLI:NL:GHARL:2016:3934). Anders dan voorheen wijst het hof de zaak niet meer terug. Het hof zal het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beoordelen.
2. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de hoorplicht is geschonden en dat de beslissing van de officier van justitie, mede omdat niet is aangegeven waarom van het horen is afgezien, niet deugdelijk is gemotiveerd.
3. Het hof stelt vast dat de gemachtigde in administratief beroep niet heeft verzocht om te worden gehoord. Gelet op artikel 7:17 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) behoefde de officier van justitie de gemachtigde daartoe dan ook geen gelegenheid te geven.
4. Artikel 7:26, eerste lid, van de Awb schrijft - onder meer - voor dat, wanneer met toepassing van artikel 7:17 Awb van het horen is afgezien, in de beslissing op het administratief beroep moet worden aangegeven op welke grond dat is gebeurd. De officier van justitie heeft in dit geval verzuimd dat te doen.
5. In artikel 6:22 van de Awb is bepaald dat een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand kan worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
6. Het hof heeft bij arrest van 13 februari 2017 (gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2017:1044) aannemelijk geacht dat een betrokkene niet wordt benadeeld enkel doordat de officier van justitie niet de juiste grond waarom van het horen is afgezien vermeldt. Dat is niet anders wanneer, zoals hier, deze grond geheel ontbreekt. Gelet daarop behoeft dit motiveringsgebrek niet tot vernietiging van de beslissing van de officier van justitie te leiden.
7. De gemachtigde heeft verweer gevoerd tegen de inleidende beschikking, waarbij aan de betrokkene als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- is opgelegd ter zake van “motorvoertuig zonder duidelijk zichtbaar achter voorruit geplaatste parkeerschijf met aangegeven begintijd parkeren bij blauwe streep”, welke gedraging zou zijn verricht op 16 september 2014 om 14.22 uur op de S.F. van Ossstraat te Amsterdam met het voertuig met het kenteken [00-YYY-0] .
8. De gemachtigde voert aan dat deze sanctie ten onrechte aan de betrokkene als kentekenhouder is opgelegd. De gemachtigde heeft van de bestuurster vernomen dat de verbalisant haar heeft gezien en/of gesproken toen de verbalisant bezig was met het invoeren van de gegevens. De aankondiging van beschikking is ook aan de bestuurster uitgereikt. Volgens de gemachtigde was er aldus een reële mogelijkheid tot staandehouding.
9. Artikel 5 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna: Wahv) bepaalt - voor zover van belang - dat indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is, de administratieve sanctie wordt opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven. Deze bepaling moet aldus worden verstaan dat ingeval zich een reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder van het motorrijtuig, waarmee de geconstateerde gedraging is verricht, voordoet, die bepaling buiten toepassing dient te blijven en de sanctie aan die bestuurder dient te worden opgelegd.
10. De rechter zal, indien de sanctie met toepassing van artikel 5 van de Wahv is opgelegd, zoals in dezen het geval, in het algemeen - dus ook zonder dat dat met zoveel woorden uit het dossier blijkt - ervan mogen uitgaan dat zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder heeft voorgedaan. Ingeval dienaangaande een verweer wordt gevoerd, zal de rechter daarop een uitdrukkelijke beslissing dienen te geven en zal hij zonodig aan de verbalisant een nadere toelichting dienen te vragen (HR 14 maart 2000, VR 2000,148).
11. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in:
''De betrokkene is van het vrouwelijk geslacht.''
12. Deze verklaring geeft een aanwijzing dat de verbalisant voor het opleggen van de sanctie op enigerlei wijze contact heeft gehad met de bestuurster van het voertuig, zoals de gemachtigde heeft betoogd. De verbalisant heeft evenwel niet toegelicht waarom hij de sanctie heeft opgelegd aan de betrokkene als kentekenhouder en waarom zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de betreffende bestuurster heeft voorgedaan. Gelet op het tijdsverloop sinds de constatering van deze gedraging acht het hof het thans niet meer aangewezen om hierover (nog) nadere informatie te doen opvragen bij de verbalisant. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de gemachtigde in hoger beroep heeft aangevoerd dat zich een reële mogelijkheid tot staandehouding heeft voorgedaan. Het openbaar ministerie heeft - ondanks dit verweer - geen nadere informatie ingewonnen bij de verbalisant. Bij deze stand van zaken moet het ervoor worden gehouden dat zich een reële mogelijkheid tot staandehouding heeft voorgedaan. Dit brengt mee dat de verbalisant ten onrechte toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 5 van de Wahv door de sanctie aan de betrokkene als kentekenhouder op te leggen. Gelet hierop kan de inleidende beschikking niet in stand blijven.
13. Het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie is gegrond. Deze beslissing en de inleidende beschikking worden vernietigd. Het bedrag van de zekerheidstelling dient aan de betrokkene te worden gerestitueerd.
14. Namens de betrokkene is verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Naar het oordeel van het hof komen de gevraagde kosten voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende voor vergoeding in aanmerking komende proceshandelingen verricht: het indienen van een beroepschrift tegen de inleidende beschikking, het indienen van een beroepschrift bij de kantonrechter en het indienen van een hoger beroepschrift. Aan het indienen van een beroepschrift dient één punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt per 1 januari 2018 € 501,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 751,50 (=3 x € 501,- x 0,5).

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie, alsmede de beschikking waarbij onder CJIB-nummer 184671783 de administratieve sanctie is opgelegd;
bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van artikel 11 van de Wahv tot zekerheid is gesteld door de advocaat-generaal aan hem wordt gerestitueerd;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 751,50.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Pranger als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.