Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
grief Iheeft aangevoerd tegen het niet opnemen door de rechtbank in haar (eind)vonnis van 25 november 2015 van feiten die tussen partijen nader zijn komen vast te staan. Nu het hof de feiten zelf vaststelt heeft [geïntimeerde] geen belang bij verdere bespreking van die grief, waarbij nog wordt opmerkt dat het hof een grote mate van vrijheid toekomt bij de vaststelling van de feiten en dat hij niet gehouden is om alle feiten die in het geding tussen partijen zijn komen vast te staan te vermelden.
Zij hebben een overeenkomst van geldlening gesloten, waarbij [geïntimeerde] aan [appellant] een bedrag van € 50.000,- heeft geleend. Die overeenkomst is schriftelijk vastgelegd in een onderhandse akte gedateerd 1 februari 2012, waarin, voor zover van belang, het volgende is bepaald:
“
De afspraak is € 50.000 euro lenen voor 2 jaar en ieder kwartaal 2500 euro rente aan mij betalen.Omdat ik nu geen rente krijg over mijn uitgeleende geld wil ik dat je het bedrag van € 50.000 direct naar mij terugstort (…). De achterstallige rente tot nu toe € 13.500 euro kan in overleg.”
Op die sommatie heeft [appellant] niet gereageerd.
heeft terugbetaald.
De tekst van die beide bewijzen luidt als volgt:
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
en € 1.784,75 incl. btw aan buitengerechtelijke kosten, alles te vermeerderen met wettelijke rente, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
naast wat op papier stond over de lening, was afgesproken dat zij per kwartaal een rentevergoeding zou ontvangen van € 2.500,-. Die afspraak is niet opgenomen in de schriftelijke overeenkomst, omdat zij [appellant] vertrouwde. De eerste twee kwartaaltermijnen zijn ook voldaan. De derde is echter te laat voldaan, pas in november 2012, en niet volledig, alleen een bedrag van € 1.500,-, terwijl [appellant] de daarop volgende kwartaaltermijnen helemaal onbetaald heeft gelaten.
€ 2.500,- per kwartaal aan [geïntimeerde] (zie rov. 3.8 tot en met 3.11 van het vonnis van 25 november 2015).
- met welke mate van waarschijnlijkheid is de laatste “0” van de in de kwitanties vermelde bedragen ingevuld op hetzelfde moment en door dezelfde persoon als de andere cijfers van de bedragen;
- is er verder nog iets dat u kunt opmerken dat voor de beoordeling van de zaak van belang kan zijn?
Partijen wordt daarbij verzocht om met elkaar in overleg te treden, opdat zij zo mogelijk met een eensluidend voorstel zullen kunnen komen.
5.5. De beslissing
10 juli 2018voor akte van partijen houdende uitlating als hiervoor onder 4.20 aangegeven;