ECLI:NL:GHARL:2018:5565

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 juni 2018
Publicatiedatum
15 juni 2018
Zaaknummer
WAHV 200.215.657
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. De Witt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van een verkeersboete en de vereisten voor de vermelding van de rechter in uitspraken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland, die op 2 maart 2017 een beroep van de betrokkene tegen een beschikking van de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie ongegrond had verklaard. De betrokkene, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, heeft hoger beroep ingesteld omdat de naam van de rechter in de beslissing van de kantonrechter ontbrak. Het hof oordeelt dat de naam van de rechter in uitspraken ingevolge de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) moet worden vermeld, en dat het ontbreken hiervan leidt tot vernietiging van de beslissing van de kantonrechter.

Het hof heeft de zaak vervolgens zelf beoordeeld en vastgesteld dat de inleidende beschikking, waarin een administratieve sanctie van € 296,- was opgelegd voor overschrijding van de maximumsnelheid, terecht was afgegeven. De gemachtigde van de betrokkene voerde aan dat de snelheidsmeting onbetrouwbaar was en dat de beschikking was opgelegd door een onbevoegd ambtenaar. Het hof verwierp deze argumenten, omdat de verklaring van de verbalisant voldoende grondslag bood voor de vaststelling van de gedraging. De gemachtigde kon geen specifieke feiten of omstandigheden aanvoeren die aanleiding gaven tot twijfel aan de juistheid van de verklaring.

Het hof verklaarde het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af, behalve voor de reiskosten van de gemachtigde voor het bijwonen van de zitting, die werden toegewezen. De uitspraak benadrukt het belang van de vermelding van de naam van de rechter in uitspraken en bevestigt de geldigheid van de administratieve sanctie opgelegd aan de betrokkene.

Uitspraak

WAHV 200.215.657
15 juni 2018
CJIB 193181004
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland
van 2 maart 2017
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt mr. [B] ,
kantoorhoudende te [A] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard. Voorts heeft de kantonrechter het verzoek van de betrokkene tot vergoeding van kosten afgewezen.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Bij het beroepschrift is verzocht om een behandeling ter zitting.
Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld ter zitting van 1 juni 2015. De gemachtigde van de betrokkene is verschenen. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. [C] .

Beoordeling

1. De gemachtigde voert tegen de beslissing van de kantonrechter onder meer aan dat in die beslissing de naam van de rechter ontbreekt en dat die beslissing daarom moet worden vernietigd.
2. In de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) is geen bepaling opgenomen waarin wordt voorgeschreven dat de uitspraak de naam van de rechter die de uitspraak heeft gedaan moet vermelden. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en in het Wetboek van Strafvordering zijn hierover wel bepalingen opgenomen. Ingevolge artikel 8:77 lid 1 sub d Awb moet de schriftelijke uitspraak de naam van de rechter of de namen van de rechters die de zaak heeft/hebben behandeld vermelden. In het Wetboek van Strafvordering is eenzelfde voorschrift opgenomen in artikel 357 lid 2. Dit artikel bepaalt dat het vonnis de namen der rechters door wie het is gewezen bevat.
3. Het vermelden van de naam van de rechter in de uitspraak dient een aantal belangen. Ten eerste kan door de vermelding van de namen van de rechter gecontroleerd worden of het vonnis is gewezen door de rechter(s) die op de zaak zaten. Ook kan door vermelding van de naam van de rechter worden gecontroleerd of het is gewezen door het vereiste aantal rechters. Daarnaast kan worden gecontroleerd of het vonnis is gewezen door personen die als rechter zijn beëdigd. Tot slot biedt de vermelding van de naam van de rechter een handvat voor de betrokkene om de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter te onderzoeken.
4. Gelet hierop dient ook in uitspraken ingevolge de Wahv de naam van de rechter of rechters die de uitspraak hebben gedaan te worden vermeld. Dat is hier niet het geval. Uit het dossier valt evenmin anderszins af te leiden welke rechter de bestreden beslissing heeft gegeven. Dat in de oproepingsbrief voor de zitting bij de kantonrechter van 10 januari 2017 is medegedeeld door welke kantonrechter de zaak behoudens onvoorziene omstandigheden wordt behandeld, is daartoe niet voldoende. Gelet hierop kan de beslissing van de kantonrechter niet in stand blijven en wordt deze vernietigd. De overige bezwaren tegen de beslissing van de kantonrechter kunnen daarom onbesproken blijven. Het hof zal de zaak niet terugwijzen naar de rechtbank zoals de gemachtigde heeft verzocht, omdat artikel 20d, tweede lid, van de Wahv, gelet op de tekst daarvan, daar niet in voorziet. Het hof zal derhalve doen hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, te weten het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beoordelen.
5. De officier van justitie heeft het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. Bij die inleidende beschikking is aan de betrokkene als kentekenhouder een administratieve sanctie van € 296,- opgelegd ter zake van “overschrijding maximum snelheid op autosnelwegen met 32 km/h (verkeersbord A1)”, welke gedraging zou zijn verricht op 17 oktober 2015 om 16.41 uur op de A44 links bij hectometerpaal 3,1 te Abbenes met het voertuig met het kenteken [00-YYY-0] .
6. De gemachtigde stelt zich op het standpunt dat sprake is van een onbetrouwbare snelheidsmeting. Hij verwijst hiertoe naar verschillende nieuwsberichten uit 2016 waaruit blijkt dat er iets grondig mis is met de gebruikte apparatuur voor snelheidsmetingen nu in sommige gevallen onmogelijke meetresultaten worden gemeten. Hieruit volgt dat de afgegeven NMi-verklaringen niet betrouwbaar zijn en dat er geen enkele waarborg is dat ook de onjuiste meetresultaten die niet evident onmogelijk zijn, eruit worden gefilterd. De beschikking kan daarom niet in stand blijven. Verder voert de gemachtigde aan dat de beschikking is opgelegd door een onbevoegd ambtenaar, omdat deze is opgelegd door een ambtenaar van het CJIB en een mandaatbesluit hiertoe ontbreekt.
7. Het bezwaar van de gemachtigde over de bevoegdheid van de ambtenaar van het CJIB kan niet slagen. De inleidende beschikking is niet door de ambtenaar van het CJIB opgelegd, maar door verbalisant [D] - zoals blijkt uit het zaakoverzicht - die de gedraging heeft geconstateerd. Het CJIB verzendt als uitvoeringsorganisatie slechts de inleidende beschikking. Voor deze feitelijke handeling is - nu het daarbij niet gaat om een bevoegdheid om besluiten te nemen - mandaatverlening door de aangewezen ambtenaar niet vereist (vgl. ECLI:NL:GHARL:2014:1243 gepubliceerd op rechtspraak.nl).
8. In Wahv-zaken biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
9. De verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht houdt onder meer het volgende in:
“De werkelijke snelheid stelde ik vast m.b.v. een voor de meting getest, geijkt en op de voorgeschreven wijze gebruikt snelheidsmeetmiddel.
Gemeten (afgelezen) snelheid: 157 km per uur.
Werkelijke (gecorrigeerde) snelheid: 152 km per uur.
Toegestane snelheid: 120 km per uur.
Overschrijding met: 32 km per uur.
Merk soort radar: Jenoptik Robot gmbh, type: Multaradar CT.”
10. Verder bevindt zich in het dossier een foto van de gedraging. De gegevens die in de databalk onderin de foto zijn vermeld, stemmen overeen met de hiervoor vermelde gedragingsgegevens.
11. De artikelen waarin geschreven wordt over onmogelijke meetresultaten waarnaar de gemachtigde verwijst, hebben blijkens de inhoud betrekking op nieuwe (mobiele) flitsapparatuur en de mogelijkheid van reflectie in het geval grote voertuigen op hetzelfde moment de mobiele radar passeren. Dat in die specifieke situatie onjuiste resultaten zijn gemeten, maakt niet dat daarom in de onderhavige zaak de afgegeven NMi-verklaring als onbetrouwbaar moet worden aangemerkt. Dit betekent niet dat wordt uitgegaan van feilloosheid van apparatuur. Er kunnen fouten optreden. Afhankelijk van de vraag welke standpunten daartoe worden aangevoerd, kan dat nopen tot nader onderzoek. De artikelen uit 2016, waarnaar de gemachtigde verwijst, geven in deze zaak geen aanleiding voor zodanig nader onderzoek. De snelheid is blijkens de verklaring van de verbalisant vastgesteld met behulp van een voor de meting geteste, geijkte en op de voorgeschreven wijze gebruikte radarsnelheidscontrolemeter. Reflectie speelt daarbij geen rol, nu op de foto van de gedraging uitsluitend het voertuig van de betrokkene is waar te nemen. Het hof ziet zodoende in hetgeen de gemachtigde heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de onderhavige snelheidsmeting.
12. Voor het overige houdt het betoog van de gemachtigde niet meer in dan de enkele ontkenning dat de gedraging is verricht. Die enkele ontkenning geeft onvoldoende aanleiding om aan een en ander te twijfelen. Nu uit het dossier evenmin blijkt van feiten en omstandigheden die aanleiding geven tot twijfel, heeft de officier van justitie het beroep tegen de inleidende beschikking terecht ongegrond verklaard.
13. Nu de officier van justitie een juiste beslissing heeft genomen, wordt het beroep hiertegen ongegrond verklaard.
14. Omdat de beslissing van de kantonrechter wordt vernietigd, komt het verzoek om vergoeding van proceskosten voor zover het de kosten betreft die zijn gemaakt in hoger beroep in beginsel voor toewijzing in aanmerking.
15. Het verzoek betreft de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen in haar uitspraak van 7 november 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY2474 gepubliceerd op rechtspraak.nl) dat een familierelatie er op zichzelf niet aan in de weg staat dat een gemachtigde als derde wordt aangemerkt. Evenmin staat een familierelatie aan het beroepsmatige karakter van verleende rechtsbijstand in de weg, met dien verstande dat in het geval rechtsbijstand wordt verleend door een persoon die behoort tot het huishouden van de belanghebbende, in beginsel moet worden aangenomen dat deze niet op zakelijke basis is verleend en daarom niet kan gelden als beroepsmatig verleend. Het hof is van oordeel dat dit laatste zich hier voordoet nu in een andere zaak waarin de gemachtigde optrad (ECLI:NL:GHARL:2016:9412 gepubliceerd op rechtspraak.nl) in dit kader aan de orde is gekomen dat de betrokkene, [betrokkene] , huisgenoot van de gemachtigde is. Het verzoek tot proceskostenvergoeding wordt daarom afgewezen, voor zover het betreft de opgevoerde kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
16. Het hof ziet wel aanleiding de door de gemachtigde gemaakte kosten, ten behoeve van het bijwonen van de zitting van het hof, te vergoeden. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht in samenhang met artikel 11, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 worden de reiskosten berekend naar het tarief per openbaar middel van vervoer, laagste klasse. Zodoende wordt inzake de reiskosten in verband met het bijwonen van de zitting in hoger beroep een bedrag van € 52,70 ( [A] - Leeuwarden) toegekend.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 52,70.
Dit arrest is gewezen door mr. De Witt, in tegenwoordigheid van mr. Stoop als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.