Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De vorderingen in hoger beroep
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
grief 1aan de orde gesteld dat de huurachterstand tot en met november 2016 niet € 8.147,85 bedraagt, maar € 7.808,88. Het hof verwerpt die stelling bij gebrek aan toereikende onderbouwing. Uit de door [appellant] overgelegde kopie van een afschrift van zijn bankrekening blijkt niet, anders dan hij stelt, dat hij in juli 2016 een bedrag van € 338,97 aan [geïntimeerde] heeft voldaan. Die constatering sluit aan bij wat [geïntimeerde] daarover heeft gesteld, namelijk dat in juli van dat jaar geen betaling door [appellant] is gedaan en dat het in het overzicht in 6.6. van de memorie van grieven voorkomende bedrag mogelijk een betaling betreft die [appellant] in februari 2016 heeft gedaan en die door hem ten onrechte is toegerekend aan de maand juli 2016, in plaats van aan de maand januari 2016. Grief 1 faalt. Het hof gaat ervan uit dat [appellant] een bedrag van € 8.147,85 aan huur, verschuldigd over de maanden april 2016 tot en met november 2016, niet heeft voldaan.
7: 207 BW) ingesteld, doch zich enkel bij wege van verweer beroepen op verrekening, althans opschorting van zijn huurbetalingsverplichting. De
grieven 2 en 3van [appellant] richten zich tegen het oordeel van de kantonrechter en de motivering waarmee deze de verweren van [appellant] heeft verworpen en de vorderingen van [appellant] zelf - voor zover in eerste aanleg ingesteld - heeft afgewezen. Het hof oordeelt hierover als volgt.
€ 485,85 dienen toe te wijzen. [geïntimeerde] was ten tijde van de ontruiming van het pand door [appellant] een bedrag verschuldigd van € 2.088,41, waarvan € 836,- is voldaan, zodat nog een bedrag van € 1.252,41 verrekend diende te worden met de eindafrekening van het vonnis waarvan beroep, hetgeen [geïntimeerde] echter heeft geweigerd.
rieven 2, 3en
6– waarin gezien de toelichting het verrekeningsverweer wordt herhaald – zijn daarom vergeefs voorgesteld.
grieven 4 en 5stranden. Die grieven gaan er ten onrechte vanuit dat geen sprake is van een tekortkoming van [appellant] die de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt en als sequeel daarvan een veroordeling tot ontruiming. Feiten en omstandigheden die tot een dergelijk oordeel zouden kunnen leiden heeft [appellant] niet gesteld. Het hof zal de ontbinding van de huurovereenkomst en de veroordeling tot ontruiming in stand laten.
[appellant] heeft noch de noodzaak tot reparatie van de deuren in de voorgevel, noch de kosten betwist (€ 697,- excl. btw). Hij heeft alleen gesteld dat het gaat om onderhoudskosten die voor rekening van [geïntimeerde] zouden moeten blijven, omdat die eerder tijdens de huurovereenkomst opdracht tot herstel van defecten heeft gegeven. Het hof passeert dat verweer. Uit de offerte blijkt dat de factuur juist (ook) betrekking heeft op schade aan de deuren. De deurwaarder maakt in zijn proces-verbaal ook melding van schade, en [appellant] heeft niet gemotiveerd betwisten dat de deuren beschadigd waren.