ECLI:NL:GHARL:2018:5897

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 juni 2018
Publicatiedatum
26 juni 2018
Zaaknummer
200.172.229/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over koopovereenkomst van hout tussen partijen met bewijslevering en getuigenverklaringen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een hoger beroep betreffende een koopovereenkomst van hout. De appellante, wonende in Polen, had in eerste aanleg als eiseres een vordering ingesteld tegen de geïntimeerde, die in Beilen woont. De kern van het geschil was of de geïntimeerde hout had gekocht van de appellante, dan wel of zijn schoonvader deze aankoop had gedaan. Na bewijslevering, waaronder getuigenverhoren, kwam het hof tot de conclusie dat de appellante voldoende bewijs had geleverd dat er een koopovereenkomst tot stand was gekomen. De getuigenverklaring van de appellante werd als consistent en overtuigend beschouwd, terwijl de verklaring van de geïntimeerde ongeloofwaardig werd geacht. Het hof oordeelde dat de e-mailcorrespondentie tussen partijen, waarin details over de houtverkoop werden besproken, de stellingen van de appellante ondersteunde. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, vernietigde een eerder vonnis en veroordeelde de geïntimeerde tot betaling van een bedrag van € 29.353,17, vermeerderd met wettelijke rente, aan de appellante. Daarnaast werden de proceskosten aan de zijde van de appellante toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.172.229/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 19/102202 / HA ZA 13-318)
arrest van 26 juni 2018
in de zaak van
[appellante],
wonende te [A] , Polen,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. A.L.E. Ritsema, kantoorhoudend te Assen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. C.Th. Schouwenburg, kantoorhoudend te Beilen.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 30 mei 2017 hier over. Naar
aanleiding van dit tussenarrest hebben op 29 september 2017 en 12 december 2017 getuigenverhoren plaatsgevonden. De hiervan opgemaakte processen-verbaal bevinden zich in afschrift bij de stukken. In het proces-verbaal van 12 december 2017 is in de kop ten onrechte vermeld dat het om een comparitie van partijen zou gaan.
1.2
Daarna hebben partijen ieder een memorie na enquête genomen.
1.3
Vervolgens zijn aanvullende stukken overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling van de grieven en de vordering

2.1
Het hof heeft [appellante] in het tussenarrest toegelaten te bewijzen dat tussen partijen een koopovereenkomst tot stand is gekomen waarbij [appellante] hout heeft verkocht aan [geïntimeerde] voor een koopprijs van in totaal € 32.306,84.
2.2
[appellante] heeft als getuige het volgende verklaard, zakelijk weergegeven en voor zover van belang.
Mijn toenmalige man was in 2007 samen met [geïntimeerde] bij mij thuis gekomen. Hij heeft mij
gevraagd omdat [geïntimeerde] hout wilde kopen en aan zijn vrienden en kennissen in Nederland
verkopen. [geïntimeerde] vertelde dat één vrachtwagen vol voor een dakconstructie voor een loods
of garage was. De tweede vrachtwagen was voor meubelproductie. Hij zei dat het hout heel
snel verkocht zou worden en dat dit betaald zou worden. Mijn toenmalige echtgenoot, [C]
heeft mij gevraagd om het krediet te geven.
[C] is meegegaan om te verzoeken om dit hout te verkopen. Anders had ik het nooit gedaan. De manier waarop ik werkte was dat ik altijd vooraf betaling vroeg die kostendekkend was. Het overige geld, de winst, werd dan later betaald. Ik vertrouwde [geïntimeerde] niet. Niet omdat ik op die manier nooit te werk ging, maar ik wist ook dat [geïntimeerde] zich niet kon permitteren om dat hout te betalen. [C] heeft mij gevraagd om het toch te doen, zodat [geïntimeerde] wat geld kon verdienen.
We hebben met elkaar afgesproken dat ik de partij hout die nodig was zou zoeken en
opsturen. Zodra het hout verkocht werd door [geïntimeerde] , zou hij betalen. Als het gaat om de
hoeveelheid, dan was dit een vrachtauto vol. Ik had een briefje gekregen waarop de
constructie getekend was. Dit briefje heb ik aan het houtbedrijf meegegeven bij de bestelling.
De tweede vrachtauto hout was eikenhout. Dat hout moest echt goed droog zijn. Ik weet op
dit moment niet meer het percentage van de droogheid. Ik weet alleen dat dit hout voor
meubelproductie geschikt moest zijn. Het waren dikke planken, ik weet op dit moment niet meer hoe dik de planken moesten zijn.
Op de tekening stonden ook afmetingen en diktes van het hout. Tijdens dit gesprek wist ik de maten van het hout. De overige gegevens over het hout heb ik met [geïntimeerde] besproken. Het enige dat nog niet was besproken, was de prijs. Ik wist de prijzen nog niet toen zij hij mij op bezoek kwamen, want ik deed nog geen houtexport. De afmetingen waren bekend in die zin dat de eerste vracht conform de constructie op het briefje moest zijn. De tweede vracht moest
gewoon een vrachtwagen vol zijn. Het was heel moeilijk om droog eikenhout te krijgen. Het
ging om lange planken. Ik kan nu niet meer zeggen wat voor afmetingen de planken moesten
hebben.
Ik woon in een regio waar heel veel houtfabrieken zijn. Het heeft daarom niet lang geduurd
voordat ik een bedrijf gevonden had. Dit bedrijf lag enkele kilometers van mijn woonplaats
af. Ik moest eerst aan de houtleverancier vragen wat het zou kosten. Ik moest onderzoeken
wat het transport zou kosten. Vanaf het moment dat we de prijs hebben vastgesteld, heeft het
niet zo lang meer geduurd. Enkel zo lang de fabrikant nodig had.
We hebben meermalen telefoongesprekken hierover gehad. Ik zou kijken wat het hout zou
kosten. [geïntimeerde] zou kijken of hij iets met deze prijs kon.
Ik heb mailcontact gehad met [geïntimeerde] . Hier ben ik mij bewust van geworden na de zitting hij
de rechtbank. Ik heb dozen met papieren. Dit ben ik toen gaan zoeken. Ik had ook mailcontact in mijn mailbox. Ik heb via de zoekfunctie gezocht naar mail van [geïntimeerde] . Hier heb ik één mail van gevonden die over hout ging. Het is best mogelijk dat dit gesprek in de auto plaatsvond, dit gebeurt vaker als ik in de auto zit. Het komt vaker voor als ik in de auto zit, dat ik vraag om een bevestiging per mail van wat net besproken is. Ik ben 99% zeker
dat dit mailtje ook op deze manier is gegaan.
Ik wilde niet naar de rechtbank met deze zaak. Ik had nog contact met [geïntimeerde] . Hij zei continue dat hij het nog niet verkocht had. Toen hij op een gegeven moment de telefoon niet meer op nam, moest ik juridische stappen ondernemen.
Ik heb [C] nog gesproken over het hout. Hij heeft mij ook meerdere malen gevraagd of het al geregeld was. Hij was ook erg boos, want hij had gezien dat [geïntimeerde] het hout naar Beilen had gebracht. Ik kan mij nog goed herinneren dat hij mij belde toen hij dat zag. Dit was de enige keer dat hij gebeld had, specifiek over het hout. Hij vroeg of hij het hout al had betaald. Maar dit was het enige gesprek waar hij speciaal belde om te vragen of het hout al betaald was. Hij voelde zich schuldig dat hij mij had gevraagd om de levering op krediet te doen..
Mijn advocaat vroeg of ik wilde zoeken naar papieren of contracten die van belang konden
zijn. Ik gooi niets weg. Ik heb dozen vol oude papieren. Na de vraag van mijn advocaat ben
ik hierin gaan zoeken. Daarom is deze mail nu pas overgelegd.
Als verklaring voor het feit dat de ene mail verschilt van de andere mail kan ik zeggen dat
het ervan afhankelijk is in welke taal de computer ingesteld is waarop deze wordt geopend of
geprint. Ik kan de mail nu laten zien, want ik heb deze nog in mijn inbox staan.
2.3
Het hof acht deze verklaring voldoende consistent en overtuigend. De verklaring van een partijgetuige - zoals [appellante] is - kan ingevolge artikel 164 lid 2 Rv echter geen bewijs in haar voordeel opleveren, tenzij haar verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Van dit laatste is sprake als er aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijverklaring voldoende geloofwaardig maken (ECLI:NL:HR:1995:ZC1688).
2.4
[geïntimeerde] heeft als getuige verklaard 100% zeker te weten dat hij de e-mail waar [appellante] over spreekt niet heeft verstuurd. Dat is ongeloofwaardig: ter zitting heeft het hof vast kunnen stellen dat deze mail daadwerkelijk op 6 juli 2007 vanaf het e-mailadres van [geïntimeerde] ( [geïntimeerde] @cs.com) is verstuurd naar dat van [appellante] ( [appellante] @hotmail.com), onder vermelding van het onderwerp 'hout'. De mail wordt afgesloten met de bijnaam van [geïntimeerde] ( [geïntimeerde] ). Ten aanzien van de e-mail merkt getuige [D] (de vriendin van [geïntimeerde] ; dochter van de ex-echtgenoot van [geïntimeerde] , [C] ) op dat [geïntimeerde] geen e-mails kan versturen, en dat het zou kunnen dat zij zelf deze mail op verzoek van haar vader heeft gestuurd - wat zij zich niet kan herinneren. Terecht voegt zij daaraan toe dat het dan vreemd is dat er 'djeen' onder staat.
2.5
Het hof gaat er gelet op dit een en ander van uit dat [geïntimeerde] de mail wel heeft verzonden of dat die mail namens hem is verzonden. De tekst ervan luidt als volgt.
hallo [appellante] de houten balken als die de maat hebben van 540cm lang 22.5cm breed 7.5cm dik de prijs in Nederland is tussen 4 en 7 euro het kan geschaafd, dan zijn de maten 540 lang 22 breed 7 dik, de prijs is naar de kwaliteit groeten djeen
2.6
Onbestreden is (i) dat deze mail betrekking heeft op een van de partijen hout waarop dit geschil ziet en ook (ii) dat [geïntimeerde] (onder meer) met [appellante] houtfabrieken heeft bezocht en (iii) dat [appellante] ter zake van de door haar gestelde koop van hout facturen aan [geïntimeerde] heeft gestuurd waartegen hij niet heeft geprotesteerd. Daarmee is de verklaring van [geïntimeerde] ook ongeloofwaardig waar hij volhoudt, kort gezegd, dat hij het met [appellante] nooit over hout heeft gehad en geen partij bij deze koop is geweest. De verklaring van [D] kan daarin geen verandering brengen. Zij kan uit eigen wetenschap pas verklaren vanaf het moment dat het hout in Nederland werd afgeleverd. De opmerking dat zij niet anders wist dan dat het hout van [appellante] en [C] was (de vader van deze getuige en voormalig echtgenoot van [appellante] ), is van te algemene strekking om enige bewijsrechtelijke betekenis aan te geven - ook als het juist is dat [C] zich heeft bemoeid met de vraag waar het hout moest worden opgeslagen. Feit blijft immers dat het niet bij [C] is opgeslagen, maar bij [geïntimeerde] , wat de verklaring van [appellante] ondersteunt.
2.7
De getuigenverklaring van [E] die in eerste aanleg is afgelegd, is zonder betekenis, omdat deze getuige erkent geld voor zijn verklaring te hebben gevraagd. Dat wordt ondersteund door een transcriptie van een telefoongesprek met hem, waarin hij zelfs bevestigt dat hij zou gaan liegen als hij niet zou worden betaald. Volgens [E] is dergelijke betaling uitgebleven.
Deze omstandigheden maken dat er niet op kan worden vertrouwd dat [E] (voor het overige wel) naar waarheid heeft verklaard. Daaraan kan nog worden toegevoegd dat mr. Van Boven schriftelijk heeft verklaard dat op zijn kantoor een conferentie met mevrouw [appellante] heeft plaatsgevonden waarbij zij werd vergezeld van haar dochter en [E] , en waarbij laatstgenoemde heeft verklaard dat [geïntimeerde] in dit dossier een betalingstoezegging heeft gedaan. Het hof neemt dat laatste voor waar aan. Ook dat strekt ter ondersteuning van de getuigenverklaring van [appellante] .
2.8
Nu voor het overige niets erop wijst dat [geïntimeerde] niet de koper van het hout was, en omdat de verzonden facturen en de daarop vermelde bedragen in overeenstemming zijn met de stellingen waarvan bewijs is opgedragen, luidt de conclusie dat het door [appellante] te leveren bewijs van de koop door [geïntimeerde] is geleverd, en dat de grieven in zoverre doel treffen. Nu de vordering van [appellante] voor het overige niet gemotiveerd is bestreden, ligt deze voor toewijzing gereed. [geïntimeerde] zal in beide instanties in de proceskosten worden verwezen (in eerste aanleg 3 punten, tariefgroep III; in hoger beroep 4 punten, tariefgroep III).
De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 23 april 2014,
vernietigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 27 mei 2015 en doet opnieuw recht;
veroordeelt [geïntimeerde] aan [appellante] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 29.353,17, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW vanaf
30 juni 2012 tot aan die der algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] aan [appellante] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 1.068,53, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag der dagvaarding tot aan die der algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellante] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 737,82 voor verschotten en op € 2.085,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 807,16 voor verschotten en op € 7.836,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt [geïntimeerde] in de nakosten, begroot op € 147,- met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval [geïntimeerde] niet binnen 4 dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, K.M. Makkinga, en W.F. Boele en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
26 juni 2018.