ECLI:NL:GHARL:2018:5944

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 juni 2018
Publicatiedatum
26 juni 2018
Zaaknummer
17/01140
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van hypotheekrente in een ander jaar dan het jaar van betaling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 juni 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de aftrekbaarheid van hypotheekrente voor het jaar 2015, terwijl de kosten in 2009 zijn betaald. Belanghebbende had in 2009 geen opgaaf gedaan van de betaalde hypotheekrente en kosten in zijn aangifte voor dat jaar, en stelde dat zijn ziekte hem verhinderde om dit te doen. De Inspecteur van de Belastingdienst had de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, maar verklaarde het bezwaar van belanghebbende gegrond en verminderde de aanslag. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna hij hoger beroep instelde.

Het Hof oordeelde dat de in 2009 betaalde hypotheekrente en kosten als aftrekbare kosten moeten worden aangemerkt, maar dat deze alleen in het jaar van betaling, 2009, voor aftrek in aanmerking komen volgens de Wet IB 2001. De ziekte van belanghebbende biedt geen ruimte voor aftrek in een ander jaar. Het Hof kan geen uitzondering maken op de wet, die vereist dat rechters recht spreken zonder de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te beoordelen. Ook de Inspecteur heeft geen ruimte om af te wijken van de wet. Het beroep op de hardheidsclausule werd afgewezen, omdat het Hof niet bevoegd is deze toe te passen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en het Hof zag geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer 17/01140
uitspraakdatum:
26 juni 2018
Uitspraak van de zesde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 28 september 2017, nummer LEE 17/2002, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Amsterdam(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard en de aanslag verminderd. De belastingrente is dienovereenkomstig verminderd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2018. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende was in het jaar 2009 eigenaar van de woning aan de [a-straat 1] te [Z] (hierna: de eigen woning).
2.2.
De eigen woning is gefinancierd met een hypothecaire lening. De in 2009 betaalde hypotheekrente en kosten bedragen volgens het door belanghebbende overgelegde financieel jaaroverzicht van de geldverstrekker in totaal € 18.422,43.
2.3.
Belanghebbende heeft in 2009 een C.V.A. (beroerte) gekregen en is in 2009 en de jaren daarna voor herstel gedurende lange aaneengesloten perioden in verpleegtehuizen opgenomen geweest.
2.4.
Belanghebbende heeft in de aangifte in de IB/PVV voor het jaar 2009 geen opgaaf gedaan van de in 2009 betaalde hypotheekrente en kosten en in de jaren daarna evenmin.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of bij het vaststellen van de aanslag in de IB/PVV voor het jaar 2015 terecht de aftrek van de in 2009 betaalde hypotheekrente en kosten is geweigerd, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.
3.2.
Belanghebbende voert aan dat sprake is van bijzondere omstandigheden. Zijn ziekte heeft het hem onmogelijk gemaakt de in 2009 betaalde hypotheekrente en kosten in de aangifte voor dat jaar op te nemen. Hij is van mening dat het Hof en de Inspecteur ruimte hebben te beslissen dat de in 2009 betaalde hypotheekrente en kosten alsnog in 2015 (of in enig ander jaar) in aftrek kunnen worden gebracht.
3.3.
De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd betwist.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Niet in geschil is dat het in het jaar 2009 betaalde bedrag aan hypotheekrente en kosten is aan te merken als op de voordelen uit eigen woning drukkende aftrekbare kosten. Deze kosten komen ingevolge artikel 3.147, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001 voor aftrek in aanmerking in het 2009, het jaar waarin zij zijn betaald. Aftrek in een ander jaar dat dat waarin de kosten zijn gemaakt, staat de Wet IB 2001 niet toe. De in 2009 opgekomen ziekte van belanghebbende maakt dit niet anders. Ruimte om belanghebbende tegemoet te komen, heeft het Hof niet, reeds niet omdat de rechter volgens de wet recht moet spreken. Hij mag in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid der wet beoordelen (artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk).
4.2.
De Wet IB 2001 geeft aan de Inspecteur evenmin die ruimte. Ook het op de voet van artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) ontwikkelde beleid van ambtshalve te verlenen verminderingen van belastingaanslagen biedt geen soelaas, omdat het verzoek, zoals de Inspecteur heeft gesteld, buiten de vijfjaarstermijn is gedaan. Overigens zou een eventuele toepassing van dit beleid voor het jaar 2009 bij de beoordeling door het Hof van de aanslag voor het jaar 2015 niet kunnen leiden tot vermindering van die aanslag.
4.3.
Artikel 63 van de AWR luidt: „Onze Minister is bevoegd voor bepaalde gevallen of groepen van gevallen tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard, welke zich bij de toepassing van de belastingwet mochten voordoen.”. Voor zover belanghebbende een beroep doet op de hardheidsclausule geldt dat uit de duidelijke tekst van dit artikel blijkt dat het Hof niet bevoegd is de hardheidsclausule toe te passen.
4.4.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op
26 juni 2018in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(K. de Jong-Braaksma) (J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 27 juni 2018
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.