ECLI:NL:GHARL:2018:5947

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 juni 2018
Publicatiedatum
26 juni 2018
Zaaknummer
21-005974-14
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens poging tot diefstal met braak en inklimming en diefstal met braak en inklimming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor poging tot diefstal met braak en inklimming, en diefstal met braak en inklimming. De feiten vonden plaats op 21 juli 2014, waarbij de verdachte werd aangetroffen met goederen die waren weggenomen uit de woningen van twee slachtoffers. Tijdens de aanhouding raakte de verdachte gewond door een dienstwagen van de politie, wat leidde tot een enkelfractuur. De verdediging voerde aan dat de aanhouding onrechtmatig was, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat de verbalisanten handelden conform de Ambtsinstructie en dat er sprake was van een redelijk vermoeden van schuld. De verdachte ontkende de feiten, maar het hof achtte de bewijsvoering overtuigend. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van voorarrest, en werd de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf gelast.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005974-14
Uitspraak d.d.: 5 juni 2018
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 3 oktober 2014 met parketnummer 18-730297-14 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 21-006447-13, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
thans uit anderen hoofde verblijvende in PI [plaats 1] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 21 september 2016, 22 mei 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde en veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf van 5 maanden. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat het hof de tenuitvoerlegging gelast van de aan verdachte voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. E.K.A. van den Bos, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij vonnis van 3 oktober 2014 verdachte ter zake van een poging tot diefstal met braak en inklimming en diefstal met braak veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden met aftrek van de tijd die door verdachte in voorarrest is doorgebracht.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 21 juli 2014 te [plaats 1] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning aan of nabij de [adres 1] geld en/of goederen weg te nemen, althans enig goed dat van zijn gading zou blijken e zijn, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte met braak althans verbreking en/of inklimming, een (afneembare) raamhor die op het raam bevestigd was van die woning heeft los gemaakt en/of (vervolgens) het raam heeft ontsloten en/of die woning is binnengegaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 primair:
hij op of omstreeks 21 juli 2014 te [plaats 1] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning aan/nabij de [adres 2] heeft weggenomen een Ipad Apple A1458 en/of een fles Pepsi, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs van het onder 1 en 2 ten laste gelegde

Verdachte wordt onder 1 verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot diefstal met braak en inklimming. Verdachte wordt onder 2 primair verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met braak. Verdachte wordt onder 2 subsidiair verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling en onder 2 meer subsidiair wordt verdachte verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering. Verdachte heeft deze feiten ontkend.
Ter terechtzitting van het hof is door de raadsvrouw van verdachte naar voren gebracht dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaart moet worden, nu verdachte op onrechtmatige wijze is aangehouden door de politie. Verdachte is tijdens de aanhouding immers aangereden door de dienstwagen en daarbij was er geen sprake van een redelijk vermoeden van schuld, aldus de raadsvrouw. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat het uiterlijk van verdachte niet beantwoordde aan het door de meldster gegeven signalement en voorts dat de verbalisanten bij de aanhouding van verdachte in strijd hebben gehandeld met de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en andere opsporingsambtenaren en met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit die in artikel 7 van de Politiewet besloten liggen. De raadsvrouw heeft betoogd dat het voorgaande primair moet leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, subsidiair tot bewijsuitsluiting en meer subsidiair tot strafvermindering. Dit alles op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof overweegt als volgt.
Op 14 maart 2017 heeft de rechtbank Noord-Nederland vonnis gewezen in de strafzaak tegen de verbalisanten ( [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ) die verdachte bij zijn aanhouding op 21 juli 2014 zouden hebben geraakt met hun dienstwagen waardoor verdachte een enkelfractuur heeft opgelopen. Uit deze zich in het dossier bevindende vonnissen volgt dat de rechtbank Noord-Nederland heeft vastgesteld dat verdachte door de auto van de verbalisanten is geraakt en dat daardoor bij hem zwaar lichamelijk letsel, namelijk een enkelfractuur, is ontstaan. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat bij de verbalisanten geen sprake was van (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van dit zwaar lichamelijk letsel, dan wel geen (voorwaardelijk) opzet bestond op een poging daartoe. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de verbalisanten in overeenstemming met de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en andere opsporingsambtenaren en met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit uit artikel 7 van de Politiewet hebben gehandeld. De rechtbank heeft de verbalisanten daarop vrijgesproken van de gehele tenlastelegging. Tegen deze vonnissen is geen hoger beroep ingesteld en de vonnissen zijn daarmee inmiddels onherroepelijk. Dat betekent dat onherroepelijk is vast komen te staan dat de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] bij de aanhouding van verdachte conform de Ambtsinstructie en artikel 7 van de Politiewet hebben gehandeld. Voorts staat daarmee onherroepelijk vast dat de aanhouding van verdachte rechtmatig was en dat de gegevens die voortgekomen zijn uit deze aanhouding gebruikt kunnen worden voor het bewijs in deze strafzaak tegen verdachte.
Het hof overweegt ten aanzien van het redelijk vermoeden van schuld van verdachte dat het signalement dat de meldster heeft doorgegeven – te weten donkere kleding en een pet – overeen kwam met de kleding die verdachte droeg toen hij, korte tijd na de melding, in de buurt van de woning van meldster is aangetroffen. Deze combinatie van factoren maakt naar het oordeel van het hof dat sprake was van een redelijk vermoeden van schuld en dat er voldoende aanleiding was om verdachte aan te houden op 21 juli 2014.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
Het hof komt ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde tot de volgende feitenvaststelling.
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan van insluiping dan wel inklimming in haar woning aan de [adres 1] te [plaats 1] op 21 juli 2014 omstreeks 16.00 uur. Blijkens de aangifte was [slachtoffer 1] aan het bellen met haar schoondochter toen ze een persoon in haar slaapkamer op de begane grond zag staan. [slachtoffer 1] schreeuwde en daarop sprong de persoon in de slaapkamer door het geopende raam naar buiten. De schoondochter van [slachtoffer 1] heeft vervolgens 112 gebeld. Om 16.13 uur kregen verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] via de portofoon de melding van deze inbraak. De verbalisanten kregen daarbij het signalement van de inbreker dat door aangeefster [slachtoffer 1] is doorgegeven, namelijk donkere kleding en een pet. Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] reden daarop naar de wijk Camminghaburen en zagen op het fietspad naast het Ouddeel een persoon naast een fiets staan. Deze persoon droeg donkere kleding en een pet. Deze persoon keerde om en fietste weg. Hij fietste daarbij steeds sneller weg van de verbalisanten, zo volg uit het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] en [verbalisant 1] . Om 16.34 uur is verdachte aangehouden door de verbalisanten. Verdachte droeg een zwarte sporttas bij zich met daarin onder meer een breekijzer, werkhandschoenen, een doos van een mobiele telefoon en de cover van een tablet, waar – naar later bleek – de Ipad van aangever [slachtoffer 2] in zat die op 21 juli 2017 was weggenomen uit zijn woning.
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij op 21 juli 2014 om 16.00 uur werd gebeld door een kennis (‘ [naam] ’ uit [plaats 2] ) met de vraag of hij een paar schoenen van hem wilde kopen. Verdachte had om 16.15 uur met [naam] een afspraak bij het treinstation Camminghaburen om de schoenen te kopen. [naam] werd vervolgens gebeld door een kennis en daarna vroeg [naam] aan verdachte om spullen voor hem op te halen. Deze spullen zaten in een plastic tas die voor de brug bij het Ouddeel in de struiken lag. Ongeveer 5 minuten nadat verdachte de schoenen heeft gekocht, heeft hij de plastic zak opgehaald. Dit was ongeveer 5 minuten fietsen. Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof betoogd dat niet verdachte maar [naam] , met de schoenen die verdachte later van hem heeft gekocht, de schoensporen in de woningen heeft veroorzaakt. Voorts heeft verdachte ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de goederen die verdachte bij de aanhouding bij zich droeg niet door hem uit de woning van aangever [slachtoffer 2] zijn weggenomen, maar door [naam] of kennissen van [naam] .
Het hof acht bovenstaande verklaring van verdachte niet aannemelijk geworden. De beschuldiging die verdachte aan het adres van [naam] doet, valt niet te verifiëren, nu verdachte geen identificerende gegevens van deze [naam] heeft genoemd. Bovendien maakt verdachte pas ter zitting in eerste aanleg melding van de omstandigheid dat hij de schoenen kort voor zijn aanhouding van een kennis heeft gekocht, terwijl hij eerder, tijdens zijn verhoor bij de politie daarnaar gevraagd, geen verklaring wist te geven voor het gegeven dat er sporen zijn aangetroffen op de plaats van de inbraak, welke sporen gemaakt zijn door de schoenen die hij aan had op het moment van de aanhouding. Tenslotte past de door verdachte geschetste gang van zaken niet in de uitermate korte tijdlijn, namelijk de tijdsspanne tussen de melding van aangeefster [slachtoffer 1] en het moment dat de verbalisanten verdachte, die voldoet aan het opgegeven signalement, in het oog krijgen. Het hof acht het om die reden onaannemelijk dat een ander dan verdachte de schoenen heeft gedragen die de schoensporen hebben veroorzaakt die zijn aangetroffen in de woningen van aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Bovendien is verdachte aangetroffen met de goederen die zijn weggenomen uit de woning van aangever [slachtoffer 2] .
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 en onder 2 primair ten laste gelegde.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1:
hij op 21 juli 2014 te [plaats 1] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning aan de [adres 1] enig goed dat van zijn gading zou blijken te zijn, toebehorende aan [slachtoffer 1] , met braak en inklimming, een raamhor die op het raam bevestigd was van die woning heeft los gemaakt en vervolgens het raam heeft ontsloten en die woning is binnengegaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 primair:
hij op 21 juli 2014 te [plaats 1] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning aan de [adres 2] heeft weggenomen een Ipad Apple en een fles Pepsi, toebehorende aan [slachtoffer 2] , waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
Het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt een poging tot diefstal met braak en inklimming en diefstal met braak. Verdachte heeft door zo te handelen inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van aangever [slachtoffer 2] . Woninginbraken maken een forse inbreuk op de privacy van de bewoners. Het is voor hen vaak bijzonder onaangenaam om te leven met de wetenschap dat een vreemde in hun woning is geweest en hun persoonlijke bezittingen heeft doorzocht. Aangeefster [slachtoffer 1] is hier in het bijzonder mee geconfronteerd, nu zij verdachte in haar woning op heterdaad heeft betrapt.
Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 april 2018, waaruit volgt dat verdachte meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor vermogensdelicten. Deze veroordelingen en opgelegde straffen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van soortgelijke strafbare feiten. Het hof rekent dit verdachte zwaar aan.
Het hof heeft bij de straftoemeting in tevens aanmerking genomen dat de ernst van de bewezenverklaarde feiten op zichzelf en gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt.
Het hof acht – gelet op het voorgaande – in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden met aftrek van de tijd die door verdachte in voorarrest is doorgebracht passend en geboden. Het hof neemt bij de strafoplegging echter in aanmerking dat verdachte bij de aanhouding op 21 juli 2017 door de verbalisanten met de dienstauto is aangereden en daardoor een enkelfractuur heeft opgelopen. Het hof zal daarom drie maanden gevangenisstraf aftrekken van de hiervoor genoemde in beginsel door het hof geschikt geachte gevangenisstraf van acht maanden. Het hof acht op grond van het voorgaande een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, met aftrek van de tijd die door verdachte in voorarrest is doorgebracht, passend en geboden.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank te Arnhem van 6 december 2013 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, parketnummer 21-006447-13. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Voor “het achterwege laten” van de tenuitvoerlegging gelet op het tijdsverloop, zoals door de verdediging ter terechtzitting van het hof is betoogd, ziet het hof geen enkele aanleiding.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 14h, 14i, 14j, 27, 45, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Arnhem van 6 december 2013, parketnummer 21-006447-13, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Aldus gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter,
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. E.M.J. Brink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en op 5 juni 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.