Beoordeling
1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 195,- opgelegd ter zake van “overschrijding maximumsnelheid binnen de bebouwde kom met 21 km/u”, welke gedraging op 19 oktober 2015 om 10:43 uur zou zijn verricht op de Nijmeegseweg - Batavieren te Arnhem met het voertuig met het kenteken [0-YYY-00] .
2. De gemachtigde voert aan dat zij het voertuig van 26 juni tot en met 1 juli 2015 had verhuurd. De huurder heeft het voertuig echter niet teruggebracht, waarna de gemachtigde aangifte heeft gedaan van verduistering. De gemachtigde onderbouwt haar verweer met diverse documenten. Zij beroept zich op artikel 8, aanhef onder a en b van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De gemachtigde wijst erop dat er geen sprake is van doorverhuur, zoals de kantonrechter heeft overwogen, maar van ‘netto operational lease’. Voor die constructie is gekozen omdat het verhuren van auto’s kapitaalintensief is. Zowel het juridisch als het economisch eigendom van de voertuigen berust echter bij [C] .
3. Niet ter discussie staat dat [betrokkene] B.V. kentekenhouder is van het voertuig dat in de inleidende beschikking is genoemd.
4. Op grond van artikel 5 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) kan de sanctie aan de kentekenhouder worden opgelegd.
5. Artikel 8, aanhef en onder a en b, Wahv luidt als volgt:
De officier van justitie vernietigt de beschikking indien, in het geval van artikel 5 onderscheidenlijk artikel 5a, degene op wiens naam het kenteken in het kentekenregister is ingeschreven:
a. aannemelijk maakt dat tegen zijn wil door een ander van het motorrijtuig onderscheidenlijk de aanhangwagen gebruik is gemaakt en dat hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen,
b. een voor een termijn van ten hoogste drie maanden schriftelijk bedrijfsmatig aangegane huurovereenkomst overlegt waaruit blijkt wie ten tijde van de gedraging de huurder van het motorrijtuig onderscheidenlijk de aanhangwagen was.
6. Het hof stelt vast dat de situatie als bedoeld in sub b zich hier niet voordoet. Uit de systematiek van de wet volgt dat deze bepaling slechts geldt wanneer de kentekenhouder partij is bij de huurovereenkomst (vgl. het arrest van het hof van 26 februari 2018, dat op rechtspraak.nl is gepubliceerd met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2018:1854). Dat is hier niet het geval. De huurovereenkomst is namelijk afgesloten door AutoRent Midden-Gelderland. 7. Ten aanzien van het beroep op sub a van voormelde bepaling overweegt het hof het volgende. Uit de stukken blijkt dat [B] B.V. op 22 oktober 2015 aangifte heeft gedaan van verduistering van het voertuig door de huurder op 1 juli 2015. De gemachtigde verklaart tevergeefs diverse pogingen te hebben gedaan om het voertuig weer in haar macht te krijgen. Zo zijn er vanuit [B] B.V. verschillende verzoeken gedaan aan de huurder om het voertuig terug te krijgen. Daarvoor is tot driemaal toe een afspraak gemaakt met de huurder, die telkens niet kwam opdagen. Ook is de huurder thuis bezocht en is telefonisch contact geweest met de broer van de huurder.
8. De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat een beroep op artikel 8, aanhef en onder a, van de Wahv slechts kan worden gedaan door de kentekenhouder. Nu de aangifte is gedaan door de gemachtigde, acht de advocaat-generaal niet aannemelijk geworden dat er tegen de wil van de kentekenhouder door een ander van het voertuig gebruik is gemaakt.
9. Het hof overweegt dat de [B] B.V. is gemachtigd om te procederen namens de betrokkene. Gelet daarop kan de gemachtigde namens de betrokkene een beroep doen op artikel 8, aanhef en onder a, van de Wahv. De kennelijke opvatting van de advocaat-generaal, dat de aangifte ook door of namens de kentekenhouder moet zijn gedaan, vindt in haar algemeenheid geen steun in het recht. Wel zal aannemelijk moeten worden gemaakt dat de situatie, bedoeld in artikel 8, aanhef en onder a, van de Wahv zich voordoet.
10. Het hof acht op grond van de namens de betrokkene aangevoerde feiten en omstandigheden, die met stukken zijn onderbouwd, aannemelijk geworden dat er tegen de wil van de kentekenhouder gebruik is gemaakt van het voertuig en dat deze dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de gemachtigde, die het voertuig feitelijk beheerde, alles in het werk heeft gesteld wat redelijkerwijs van haar kon worden verwacht om het illegale gebruik van het voertuig van de betrokkene te beëindigen.
11. Het voorgaande maakt dat de situatie als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder a, van de Wahv zich hier voordoet. Gelet daarop had de officier van justitie de beschikking moeten vernietigen. De kantonrechter heeft dit niet onderkend. Het hof zal daarom als volgt beslissen.