ECLI:NL:GHARL:2018:6341

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 juli 2018
Publicatiedatum
10 juli 2018
Zaaknummer
200.223.379/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en verantwoordelijkheden van docenten bij signalen van grensoverschrijdend gedrag

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 juli 2018, staat de onrechtmatige daad van een docente centraal. De appellant, een freelance docent Journalistiek, heeft een rechtszaak aangespannen tegen de geïntimeerde, een collega-docent en studieloopbaanbegeleider, vanwege haar handelen in verband met signalen van ongewenst gedrag. De appellant vorderde dat de geïntimeerde onrechtmatig had gehandeld door zijn gedrag in een klas te bespreken en door te insinueren dat hij een pornocollectie bezat. Het hof oordeelt dat het bespreken van signalen van ongewenst gedrag met een beperkte groep collega's niet onrechtmatig is, gezien de verantwoordelijkheid van docenten voor een veilige leeromgeving. Echter, de opmerking over de pornocollectie wordt als onrechtmatig beschouwd, omdat dit feit niet geverifieerd was en nodeloos beschadigend was voor de appellant. De schade die de appellant heeft geleden, kan niet direct aan deze opmerking worden gekoppeld, waardoor het hof geen verwijzing naar de schadestaatprocedure doet. Het hof vernietigt het eerdere vonnis van de kantonrechter en verklaart voor recht dat de geïntimeerde onrechtmatig heeft gehandeld door de opmerking te maken over de pornocollectie. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.223.379/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 5048719 / CV EXPL 16-3991)
arrest van 10 juli 2018
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. I.P.M. Boelens, kantoorhoudend te Zeist,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. J. de Froe, kantoorhoudend te Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 6 juli 2016 en 7 maart 2017 die de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 1 juni 2017,
- de memorie van grieven (met productie),
- de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
[appellant] vordert in het hoger beroep - samengevat - het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 7 maart 2017 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, voor recht te verklaren dat [geïntimeerde] zich onrechtmatig heeft gedragen jegens [appellant] en haar te veroordelen tot betaling van schadevergoeding, op te maken bij staat, een en ander met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in beide instanties.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.5 van het (bestreden) vonnis van 7 maart 2017.
3.2
[appellant] heeft tussen 2010 en 2013 met tussenpozen als freelance docent Journalistiek gewerkt voor de School of Media van de Hogeschool van Windesheim te Zwolle (verder: Windesheim). [geïntimeerde] is tevens als docent en studieloopbaanbegeleider (verder: SLB'er) werkzaam voor Windesheim en was in voormelde periode een directe collega van [appellant] . Als SLB'er begeleidde zij een aantal groepen die (ook) les kregen van [appellant] .
3.3
In september 2012 is [appellant] aangesproken door zijn leidinggevende (de heer [C] ) en gewaarschuwd vanwege de 'vrijpostige wijze' waarop hij met zijn studenten zou omgaan.
3.4
Op 11 januari 2013 kreeg [appellant] een mailbericht van [C] met daarin melding van 'signalen van grensoverschrijdend gedrag'. Op 14 januari 2013 heeft een gesprek plaatsgevonden met [C] , waarbij [appellant] te horen kreeg dat hij zijn werkzaamheden voor Windesheim na 1 februari 2013 niet hoefde voort te zetten.
3.5
[appellant] heeft een drietal klachten ingediend bij het College van Bestuur (CvB) van Windesheim over de gang van zaken rond de beëindiging van de samenwerking en de - naar zijn mening onterechte - verwijten aan zijn adres. Het CvB heeft de klachten doorgeleid naar de Klachtencommissie Ongewenste Omgangsvormen (verder: de klachtencommissie), die een onderzoek heeft verricht. In dat kader zijn [appellant] en een aantal betrokken collega's, waaronder [geïntimeerde] , gehoord, waarvan verslagen zijn opgesteld.
3.6
In het verslag van de klachtencommissie van het verhoor van [geïntimeerde] staat onder meer beschreven dat [geïntimeerde] met de klas over het gedrag van [appellant] heeft gesproken:
'Een mannelijke student zei toen: "Het is belachelijk wat jullie doen. [appellant] is een leuke vent." De student zei toen ook dat hij bij [appellant] thuis is geweest en zijn whiskeycollectie had gezien. Toen mevrouw [geïntimeerde] aan hem vroeg of hij ook de pornocollectie van de heer [appellant] had gezien bleef de student heel stil'.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg - samengevat - gevorderd voor recht te verklaren dat [geïntimeerde] zich onrechtmatig heeft gedragen jegens [appellant] en haar te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding nader op te maken bij staat, maar beperkt tot € 25.000,-, een en ander met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure.
4.2.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 7 maart 2017 geoordeeld dat van onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] jegens [appellant] geen sprake is. De vorderingen van [appellant] zijn op die grond afgewezen met diens veroordeling in de kosten van de procedure.
5.
De beoordeling van de grieven en de vordering
Inleiding
5.1
[appellant] verwijt [geïntimeerde] onrechtmatig tegenover hem te hebben gehandeld door zijn omgang met studenten openlijk in een klas met studenten te bespreken, door signalen over ongewenst gedrag van hem te bespreken met collega's en door in de klas met studenten een opmerking te maken over "de pornocollectie" van [appellant] .
5.2
[geïntimeerde] heeft over haar optreden verklaard aan de klachtencommissie. Haar verklaring houdt, kort weergegeven en in aanvulling op wat daaruit al geciteerd is hiervoor onder 3.6, het volgende in:
- een aantal docenten heeft zich gewend tot [geïntimeerde] in verband met signalen over ongewenst gedrag binnen en buiten de les van [appellant] jegens studenten;
- ook [geïntimeerde] zelf heeft signalen van ongewenst gedrag opgevangen;
- die signalen waren divers: uit drinken gaan met studenten, studenten thuis ontvangen, een studente "slet" noemen, de arm leggen om vrouwelijke studenten, vrouwelijke studenten bij de arm aanraken, een studente sms'en "mis je mij" en aan een studente zeggen dat hij een grote pornocollectie had;
- [geïntimeerde] heeft met de klas gesproken over het gedrag van de heer [appellant] ;
- zij heeft de signalen over het gedrag van [appellant] ook besproken met collega's [D] en [E] om te bepalen wat zij met die signalen moest doen en om na te gaan of het niet zo was dat "van een mug een olifant werd gemaakt". Vervolgens heeft zij deze gemeld aan haar leidinggevende [C] .
5.3
Deze verklaring en het citaat opgenomen in overweging 3.6 laten zien dat [geïntimeerde] erkent dat zij feitelijk heeft gehandeld zoals [appellant] stelt. Tegen die achtergrond worden de grieven beoordeeld.
Feitenvaststelling
5.4
In
grief Ikomt [appellant] op tegen het feit dat de kantonrechter in overweging 2.6 van het vonnis als vaststaand feit heeft opgenomen het oordeel van de klachtencommissie dat het besluit van [C] niet tot contractverlenging met [appellant] over te gaan te rechtvaardigen is geweest. Voor de beoordeling die het hof in deze zaak moet maken is dat oordeel van de klachtencommissie echter niet van belang. Het is om die reden hiervoor niet opgenomen bij de vastgestelde feiten. Bij de inhoudelijke beoordeling van de grief heeft [appellant] daarom geen belang. De grief faalt.
Overige grieven
5.5
De grieven
II tot en met Xleggen het geschil in volle omvang voor. Zij lenen zich voor gezamenlijke behandeling rondom de daarin aan de orde gestelde thema's: klassikale bespreking, collegiale bespreking en opmerking pornocollectie.
Klassikale bespreking
5.6
[geïntimeerde] heeft uitdrukkelijk verklaard dat haar signalen hebben bereikt over ongewenst gedrag van [appellant] . Zij heeft die signalen concreet benoemd. Haar verklaring vindt steun in die van haar collega [F] (productie 2 bij akte inbrengen producties van 11 mei 2016). Zij, [F] , heeft aan de klachtencommissie verklaard dat (ook) zij signalen op heeft gevangen over ongewenste omgang van [appellant] met in het bijzonder vrouwelijke studenten. Die signalen bereikten haar via collega-docenten en studenten. Ook zij heeft van deze signalen concrete voorbeelden genoemd (aanraken bij de onderarm van vrouwelijke studenten, een studente "lieffie" noemen, spreken over zijn eigen drugsgebruik in het verleden en vertellen "hoe lekker je het kan doen op GHB"). Ook docent [E] heeft in die zin verklaard (productie 4 bij akte inbrengen producties van 11 mei 2016, p. 15). Ook hij benoemt concrete gedragingen als het gaan borrelen met studenten, te dicht bij studenten gaan zitten en het slaan van een arm om studenten. Dát er signalen waren over ongewenst gedrag van [appellant] blijkt genoegzaam uit deze verklaringen.
5.7
[geïntimeerde] is niet alleen docent, maar ook studieloopbaanbegeleider. Toen studenten die zij in die hoedanigheid begeleidde het gedrag van [appellant] tijdens een les aankaartten werd het gedrag van [geïntimeerde] onderwerp van gesprek in die klas. Een goede school en een goede docent zijn alert op signalen van ongewenst gedrag van docenten jegens studenten omdat zowel de school als de docent moeten toezien op een veilige studieomgeving voor de studenten. Nu dergelijke signalen niet per definitie juist hoeven te zijn is het zaak daarmee prudent om te gaan. [geïntimeerde] heeft, behoudens haar opmerking over de pornocollectie waarover hierna meer, niet anders gedaan. Zij heeft, zo blijkt uit haar verklaring aan de klachtencommissie en haar stellingname in deze procedure, de klachten geïnventariseerd en, in meer algemene zin, bespreekbaar gemaakt op welke wijze docenten met studenten behoren om te gaan en aldus gedaan wat een goed docent behoorde te doen. Dat voor individuele studenten ook de weg naar de klachtencommissie open stond doet daaraan niet af. Die weg ontsloeg [geïntimeerde] niet van haar verplichting als goed docent op te treden. Dat het gedrag van [appellant] door [geïntimeerde] besproken is met haar klas is dan ook niet onrechtmatig.
Collegiale bespreking
5.8
Voor de bespreking van het gedrag van [appellant] , zoals dat uit signalen naar voren kwam, met collega's geldt hetzelfde. Ook dat was niet onrechtmatig. Uit de verklaring van [geïntimeerde] blijkt dat zij intern heeft willen nagaan wat zij moest doen met de signalen die haar hadden bereikt en of die signalen van voldoende gewicht waren om vervolgstappen te zetten. Haar handelen was aldus niet gericht op nodeloze beschadiging van [appellant] , maar juist op het voorkomen daarvan: indien de signalen niet werden herkend of te onbeduidend ("een mug") zouden worden bevonden zou zij er verder geen werk van maken. Zij heeft de kring van betrokken collega's voorts erg beperkt gehouden: [E] en [D] . Door aldus te handelen heeft zij een verantwoorde invulling gegeven aan haar taak enerzijds serieus om te gaan met de haar ter ore gekomen signalen over ongewenst gedrag van [appellant] en anderzijds te voorkomen dat [appellant] nodeloos beschadigd zou worden.
De pornocollectie
5.9
Tijdens de hiervoor genoemde klassikale bespreking was er één student die het voor [appellant] op nam. Hij meldde dat hij bij [appellant] thuis was geweest en diens whiskycollectie had gezien. [geïntimeerde] heeft daarop gereageerd met de opmerking of hij ook "de pornocollectie" van [appellant] had gezien. Met die opmerking schoot [geïntimeerde] uit haar rol van inventarisatie van ongewenst gedrag van [appellant] en, in het algemeen, bespreekbaar maken van de wijze van omgaan van docenten met studenten. "De pornocollectie" werd aldus door [geïntimeerde] als feit gepresenteerd hoewel zij op dat moment over niet meer beschikte dan, zoals door haar bij memorie van antwoord op pagina 7 gemeld, een mededeling aan haar van collega [D] dat [appellant] een dergelijke collectie "zou hebben". Het behoeft geen betoog dat het presenteren van een dergelijk (niet geverifieerd) "feit" nodeloos beschadigend was voor [appellant] , zeker binnen de context waarin dat feit gepresenteerd werd, te weten bespreking van ongewenst gedrag van [appellant] ten opzichte van in het bijzonder vrouwelijke studenten. Het maken van die opmerking is op deze grond als onrechtmatig jegens [appellant] aan te merken. Die onrechtmatigheid kan [geïntimeerde] ook worden toegerekend. De vordering voor recht te verklaren dat, in zoverre, door [geïntimeerde] onrechtmatig is gehandeld kan worden toegewezen.
Schade
5.1
[geïntimeerde] is jegens [appellant] aansprakelijk voor de schade die deze als gevolg van het onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] lijdt. Over de door hem geleden schade heeft [appellant] gesteld dat hij zijn werkzaamheden bij Windesheim heeft moeten beëindigen als direct gevolg van de door [geïntimeerde] over hem verspreide roddels en dat de gebeurtenissen bij Windesheim als trauma zijn aangemerkt en hebben geleid tot de diagnose van posttraumatische stressstoornis (ptss).
5.11
De gestelde schade wordt aldus niet slechts gekoppeld aan de, onrechtmatige, opmerking over "de pornocollectie", maar aan het gehele optreden van [geïntimeerde] én dat van haar werkgever Windesheim, die niet zorgvuldig met de signalen zou zijn omgegaan en ten onrechte niet tot verlenging van de overeenkomst met [appellant] zou zijn overgegaan. Niet is onderbouwd en het hof acht ook niet aannemelijk dat die ene, onrechtmatige, opmerking van [geïntimeerde] over "de pornocollectie" in ook maar enigszins relevante mate heeft bijgedragen aan de schade, bestaande uit het niet verlengen van de overeenkomst en het (beweerdelijk) ontstaan van de ptss. Voor verwijzing naar de schadestaatprocedure bestaat dan ook geen grond.

6.De slotsom

6.1.
De grieven slagen ten aanzien van de gevorderde verklaring voor recht over "de pornocollectie", zodat het bestreden vonnis moet worden vernietigd.
6.2
Partijen zijn in eerste aanleg en hoger beroep beide deels in het ongelijk gesteld. De kosten worden om die reden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter in rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 7 maart 2017 en doet opnieuw recht;
verklaart voor recht dat [geïntimeerde] onrechtmatig tegenover [appellant] heeft gehandeld door bij een klassikale bespreking tegenover een student de opmerking te maken of hij ook "de pornocollectie" van [appellant] had gezien;
bepaalt dat iedere partij haar eigen kosten van beide instanties draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.P.M. ter Berg, M.E.L. Fikkers en O.E. Mulder en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2018.