ECLI:NL:GHARL:2018:6511

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 juli 2018
Publicatiedatum
16 juli 2018
Zaaknummer
21-002214-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en vrijspraak in zaak van openlijk geweld met dodelijke afloop

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte was betrokken bij een gevecht dat resulteerde in de dood van het slachtoffer op 31 december 2015 in Zutphen. De verdachte werd vrijgesproken van doodslag, maar werd wel schuldig bevonden aan openlijke geweldpleging. Het hof oordeelde dat er sprake was van noodweer, aangezien de verdachte handelde ter verdediging van zijn medeverdachte. De feiten wezen uit dat de verdachte en zijn medeverdachte in een gewelddadige confrontatie met het slachtoffer waren verwikkeld, waarbij het slachtoffer dodelijk gewond raakte door messteken. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde, maar verklaarde het subsidiair bewezen verklaarde feit strafbaar. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte was ontslagen van alle rechtsvervolging.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002214-17
Uitspraak d.d.: 16 juli 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 11 april 2017 met parketnummer 05-780017-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [1994] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 2 juli 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. R.W. van Faassen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 31 december 2015 te Zutphen,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] een of meerdere malen
met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam te steken of te
stoten, althans te treffen;
subsidiair:
hij op of omstreeks 31 december 2015 te Zutphen,
openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de parkeerplaats van de [locatie]
aan de [adres] , in elk geval op of aan een openbare weg, in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] welk geweld bestond uit slaan
en/of stompen en/of schoppen en/of trappen en/of op/tegen de grond duwen van die [slachtoffer]
en/of uit het steken en/of stoten, althans treffen met een mes, althans met een scherp en/of
puntig voorwerp, in het lichaam van die [slachtoffer] , terwijl dit door hem gepleegde geweld
enig letsel en/althans zwaar lichamelijk letsel en/althans de dood het voor het slachtoffer
ten gevolge heeft gehad;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 31 december 2015 te Zutphen,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door die [slachtoffer] een
of meermalen met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in het lichaam
te steken en/of te stoten, althans te treffen en/of die [slachtoffer] te slaan en/of te stompen en/of
tegen het hoofd en/of het lichaam te schoppen en/of te trappen, terwijl het feit de dood ten
gevolge heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Standpunt advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat verdachte van het primair tenlastegelegde vrijgesproken dient te worden en dat wettig en overtuigend het subsidiair tenlastegelegde bewezen kan worden.

Standpunt van de verdediging

De raadsman van verdachte heeft, zoals weergegeven in zijn pleitnota, betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Bewijsoverwegingen en bewezenverklaring [1]
De feiten
Op grond van de inhoud van bewijsmiddelen, die verder ook niet ter discussie staat, staat vast dat op 31 december 2015 medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) en verdachte [verdachte] (hierna: [verdachte] ) naar de parkeerplaats op het terrein van de verslavingskliniek van de Stichting [naam stichting] aan de [adres] te Zutphen zijn gereden. Aldaar was [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) ook aanwezig. [medeverdachte] en [slachtoffer] zijn uit hun auto’s gestapt en naar elkaar toegelopen. [verdachte] bleef in de auto zitten. [slachtoffer] heeft [medeverdachte] een kopstoot gegeven en daarna een aantal klappen. [medeverdachte] werd hierdoor enkele meters achteruit gedreven waarbij hij probeerde zich te verweren. Vervolgens is [verdachte] uit de auto gestapt en heeft hij zich in het gevecht gemengd. [2]
Op enig moment tijdens deze confrontatie is [slachtoffer] driemaal met een mes gestoken. [slachtoffer] is later die dag overleden, als gevolg van meermalen bij leven opgelopen steekverwondingen. De verwondingen bestonden onder andere uit een steek- of snijwond van 9 bij 4 centimeter in de rechter flank. Aan de buigzijde van de bovenarm was een snij- of steekwond van 11 centimeter, tot een diepte van circa 8 centimeter met daarbij klieving (splitsing) van de elleboogslagader. Aan de linker kuit was een steekwond van 3 centimeter, met een lengte van 13 centimeter. [3]
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde:
[medeverdachte] en [verdachte] wijzen naar elkaar als de persoon die [slachtoffer] zou hebben gestoken.
Het hof is, evenals de rechtbank, van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen het primair tenlastegelegde bewezen kan worden. Het dossier bevat geen stukken op grond waarvan kan worden vastgesteld dat [verdachte] de persoon is geweest die [slachtoffer] met het mes heeft gestoken. [verdachte] dient derhalve te worden vrijgesproken van het hem primair tenlastegelegde.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde:
[verdachte] heeft bij de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg als volgt verklaard. [medeverdachte] had [verdachte] opgehaald en bracht hem niet zoals afgesproken naar de kapper, maar reed een parkeerplaats op. [medeverdachte] zei: “Wacht even een minuutje. Laat me even met die jongen praten, dan zet ik je af.” Op de parkeerplaats is [medeverdachte] uit de auto gestapt om met [slachtoffer] te praten. [verdachte] bleef in de auto zitten. [slachtoffer] gaf [medeverdachte] direct een kopstoot en sloeg hem een aantal keren. [verdachte] is toen de auto uitgerend om [medeverdachte] te helpen en probeerde [slachtoffer] te raken, maar hij miste. [slachtoffer] probeerde [verdachte] te omarmen met een zogeheten “bear hug”. [medeverdachte] stond tussen [slachtoffer] en [verdachte] in. [medeverdachte] was gewond en [verdachte] wilde hem bevrijden. Op het moment dat [verdachte] en [slachtoffer] met elkaar in gevecht raakten, trok [verdachte] [medeverdachte] weg. Op een gegeven moment gaf [verdachte] [slachtoffer] een “uppercut”. [verdachte] probeerde nog een keer uit te halen, maar op dat moment kwam [medeverdachte] van achteren, van de linkerzijkant van [verdachte] uit het niets. [medeverdachte] heeft [slachtoffer] toen met een mes gestoken. Er was volgens [verdachte] geen noodzaak om [slachtoffer] te steken. [medeverdachte] en [slachtoffer] stonden op dat moment bij elkaar. [slachtoffer] liep weg. Hij hield zijn zij vast. [verdachte] wilde weg, hij draaide zich om en zag [medeverdachte] [slachtoffer] schoppen. [slachtoffer] lag op dat moment op de grond. [medeverdachte] schopte [slachtoffer] tegen zijn hoofd. [verdachte] schreeuwde tegen [medeverdachte] : “laten we gaan, laten we gaan”. [verdachte] zag dat [medeverdachte] boos was. [medeverdachte] wilde niet ophouden met het schoppen van [slachtoffer] . [verdachte] riep [medeverdachte] een aantal keer, maar hij negeerde [verdachte] . [verdachte] is terug naar de auto gerend en vervolgens kwam [medeverdachte] terug naar de auto. [4]
Van het treffen op de parkeerplaats tussen enerzijds [slachtoffer] en anderzijds [medeverdachte] en [verdachte] bestaan camerabeelden van twee camera's (CAM01 en CAM02), die vanuit verschillende posities zicht geven op delen van de parkeerplaats waar het gevecht heeft plaatsgevonden. Deze beelden zijn bekeken en geanalyseerd hetgeen in een proces-verbaal van bevindingen is uitgewerkt. Hieruit blijkt dat de auto waarin [medeverdachte] en [verdachte] zaten, om 12:29:13 uur het parkeerterrein op komt rijden en om 13:31:15 uur de parkeerplaats verlaat. Verder is in dit proces-verbaal beschreven wat verder op deze camerabeelden is te zien:
13:30:02 uur – Ik zie op CAM01 de bestuurder VE1 uit auto 2 stappen en met armen langs het lijf lopen richting SO.
13:30:05 uur – Ik zie op CAM02 de deur aan de bestuurderszijde van auto 1 opengaan en een persoon uitstappen. Deze persoon, het slachtoffer (hierna te noemen: SO), loopt doelgericht vervolgens richting auto 2.
13:30:09 uur – VE1 en SO komen met elkaar in gevecht, dit zie ik op CAM02. Ik zie op CAM02 dat VE1 achteruit wordt gewerkt door SO en vervolgens zie ik ze samen (VE1 en SO) al vechtend om 13:30:10 uur in beeld komen op CAM01.
13:30:11 uur – Ik zie op CAM01 VE2 uit auto 2 stappen van af de passagierszijde. VE2 stapt uit terwijl VE1 en SO aan het vechten zijn, dit zie ik op CAM01.
VE2 loopt richting de vechtende VE1 en SO en gaat mee vechten om 13:30:19.
13:30:20 uur – VE1 komt los van SO en neemt VE2 direct het gevecht over. Dit is zichtbaar op CAM01. Ik zie dat VE2 meerdere malen met de linker arm naar achteren beweegt en met kracht weer naar voren op het lichaam en hoofd van SO komt.
13:30:24 uur – Ik zie dat VE1 zich bukt ter hoogte van de goot gelegen tussen
geparkeerde auto 1 en 2 en vervolgens wegloopt richting het gevecht van VE2 en SO.
13:30:26 uur – Alle betrokkenen zijn uit beeld van CAM01 en op CAM02 is ook niets te zien van het gevecht. Het gevecht vindt plaats voor auto 2 en ter hoogte van de goot achter de bossage op de parkeerplaats.
13:30:37 uur – VE2 komt weer op beeld op CAM01 en bukt zich. Vervolgens loopt VE2 weer uit beeld richting auto 1.
13:30:42 uur – VE2 loopt weer terug in beeld en loopt richting de passagierszijde van de auto 2. Wanneer VE2 hiernaartoe loopt, doet hij de beide armen omhoog alsof deze persoon zijn kleding goed doet of iets in zijn kleding stopt.
13:30:47 uur – VE1 komt het beeld op CAM02 in rennen en bukt zich om 13:30:49. Vervolgens loopt VE1 rustig naar de bestuurderszijde van auto 2. Net voordat VE1 de auto in stapt, lijkt het alsof deze persoon met de rechter hand in zijn jaszak of broek gaat.
13:30:50 uur – VE2 stapt in aan de passagierszijde van auto 2.
13:30:55 uur – Ik zie op CAM02 dat het SO van achter de bossage op het parkeerterrein komt en richting auto 1 loopt naar de motorkap.
13:31:02 uur – VE1 stapt in aan bestuurderszijde van auto 2.
13:31:15 uur – Ik zie op CAM01 dat auto de parkeerplaats van de kliniek verlaat en
linksaf gaat richting het noorden. [5]
Niet in geschil is dat [medeverdachte] , zoals [verdachte] heeft verklaard, steeds de bestuurder was van de auto waarin zij reden. Het hof gaat er op grond daarvan vanuit dat [medeverdachte] in de beschrijving van de beelden 'VE1' is en [verdachte] 'VE2'. [verdachte] is dan op de beelden de eerste die vanuit de locatie waar de confrontatie met [slachtoffer] plaatsvond weer in beeld van de camera komt en in de richting van de auto gaat (13:30:42 uur). [medeverdachte] komt daarna pas, om 13:30:47 uur, vanaf diezelfde locatie weer in beeld van diezelfde camera.
Een voorbijganger, de getuige [getuige] , heeft een en ander van het voorval waargenomen en heeft verklaringen bij de politie en later bij de rechter-commissaris afgelegd. Deze getuige verklaarde dat hij reed op zijn fiets op de [adres] te Zutphen. Hij zag dat er drie jongen mannen met elkaar aan het vechten waren. [6] Hij heeft verder verklaard: “
De jongen die vermoord is (het hof begrijpt: [slachtoffer] ) viel op de grond. Daarna liepen die twee (het hof begrijpt [medeverdachte] en [verdachte] )naar de auto. Toen zag één van de daders dat het slachtoffer (het hof begrijpt: [slachtoffer] ) opstond. Toen ging die jongen er achteraan.
Op de vraag van verbalisant
"Kunt u persoon 2 uitgebreid omschrijven. Zullen we van persoon 2 de tweede dader maken?") Ja, dit is de jongen die terugliep naar het slachtoffer en hem nog een keer trapte.”Op een vraag van de verbalisant (die luidde:
"U zei dat … persoon 2 weer terugkwam naar het slachtoffer. Waar was persoon 2 toen?"), verklaarde [getuige] vervolgens: “
Hij liep samen met zijn maat richting hun auto. Ze waren nog niet bij de auto.” [7]
De dag na de dodelijke steekpartij heeft [verdachte] met zijn gedetineerde broer gebeld en hem over de confrontatie met [slachtoffer] zo goed als hetzelfde verteld als enkele maanden later aan de politie en op de terechtzitting in eerste aanleg. [8] Het hof acht de consistente verklaringen van [verdachte] betrouwbaar.
Uit de eerder weergegeven verklaringen van [verdachte] , de uitkomst van het genoemde pathologisch onderzoek, de hiervoor beschreven camerabeelden en de hiervoor aangehaalde verklaring van getuige [getuige] , in onderling verband en samenhang bezien, leidt het hof het volgende af. Tussen [medeverdachte] en [slachtoffer] is een vechtpartij ontstaan, waarbij [slachtoffer] de overhand had. Daarop is [verdachte] [medeverdachte] te hulp is geschoten en met [slachtoffer] gaan vechten. Tijdens de confrontatie die vanaf dat moment plaatsvond, is geweld toegepast op [slachtoffer] . [verdachte] heeft [slachtoffer] geslagen. Terwijl [verdachte] probeerde hem nogmaals te slaan, is [medeverdachte] plotseling van achteren vanaf de linkerzijkant van [verdachte] erbij gekomen en heeft [medeverdachte] [slachtoffer] meerdere keren met een mes in zijn lichaam gestoken. Daarna, toen [verdachte] zich verwijderde van de plaats waar dit deel van de confrontatie plaatsvond en richting de auto liep, heeft [medeverdachte] [slachtoffer] , die toen op de grond lag, nog geschopt. Het hof acht niet bewezen dat [verdachte] [slachtoffer] (ook) heeft geschopt.
Het hof is van oordeel dat, vanaf het moment dat [verdachte] [medeverdachte] te hulp schoot bij diens gevecht tegen [slachtoffer] , sprake was van het openlijk in vereniging geweld plegen door [verdachte] en [medeverdachte] tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit slaan, schoppen en steken. Anders dan de raadsman heeft betoogd, is het hof van oordeel dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte] . Zij bevonden zich beiden aan elkaars zijde in een gewelddadige confrontatie met [slachtoffer] en zij hebben beiden binnen een heel kort tijdsbestek verschillende vormen van geweld tegen hem gebruikt. De omstandigheden dat [verdachte] enkel heeft gehandeld uit noodweer ten behoeve van [medeverdachte] , dat [medeverdachte] zich uit zichzelf weer in het gevecht mengde nadat [verdachte] hem had ontzet en dat [medeverdachte] ineens met een mes op [slachtoffer] instak, doen hieraan – anders dan door de verdediging is betoogd – niet af. [verdachte] heeft zich willens en weten in een gevechtssituatie begeven aan de zijde van [medeverdachte] tegen [slachtoffer] . Dat [medeverdachte] nader geweld tegen [slachtoffer] zou gebruiken, ook al wilde [verdachte] dat – zo valt uit zijn verklaringen af te leiden – niet, was op zichzelf voorzienbaar.
Wel is het hof het met de verdediging eens dat, nu het niet [verdachte] is geweest die het dodelijk steekletsel heeft toegebracht, deze tenlastegelegde strafverzwarende omstandigheid niet bewezen kan worden verklaard.
Op basis van het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij opof omstreeks31 december 2015 te Zutphen,
openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de parkeerplaats van de [locatie]
aan de [adres] , inelk geval op of aan een openbare weg, invereniging
geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] welk geweld bestond uit slaan
en/of schoppen en/ofschoppenen/of trappen en/of op/tegen de grond duwenvan die [slachtoffer]
en/of uiten uit het stekenen/, althans treffenmet een mes, althans met een scherp en/of
puntig voorwerp,in het lichaam van die [slachtoffer], terwijl dit door hem gepleegde geweld
enig letsel en/althans zwaar lichamelijk letsel en/althans de dood het voor het slachtoffer
ten gevolge heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:

Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Door de raadsman is gesteld dat er sprake is van noodweer. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat het handelen van verdachte uitsluitend was gericht op de noodzakelijke verdediging van [medeverdachte] en vervolgens van zichzelf. Dit handelen was in de gegeven omstandigheden proportioneel en voldeed tevens aan het subsidiariteitsvereiste. De raadsman concludeert dat [verdachte] daarom ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging.
De advocaat-generaal heeft ook geconcludeerd dat er sprake was van een noodweersituatie, dat aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit is voldaan en dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Voor een geslaagd beroep op noodweer moet het handelen van verdachte zijn geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat door de aanval van [slachtoffer] op [medeverdachte] sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van [medeverdachte] .
Het in dit verband tegen [medeverdachte] uitgeoefende geweld was zodanig dat [verdachte] [medeverdachte] daartegen mocht verdedigen. Hierdoor kwam [verdachte] in fysieke confrontatie met [slachtoffer] . Daarbij werd zowel door [slachtoffer] als door [verdachte] geslagen. Het slaan door [verdachte] was naar het oordeel van het hof ter noodzakelijke verdediging – van in eerste instantie [medeverdachte] en vervolgens ook van zichzelf – geboden en stond in redelijke verhouding tot het geweld van van de wederrechtelijke aanranding. Daarmee is volgens het hof – zoals ook volgens de rechtbank – voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het beroep op noodweer van verdachte slaagt dus.
Verdachte is ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde feit om die reden niet strafbaar en dient in zoverre te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Vorderingen van de benadeelde partij [benadeelde 1] en [benadeelde 2]

De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 38.993,--. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 9.448,45. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Een benadeelde partij kan in haar vordering tot schadevergoeding worden ontvangen als aan verdachte ter zake van een strafbaar feit waaruit die schade rechtstreeks voortvloeit enige straf of maatregel wordt opgelegd, dan wel verdachte schuldig wordt verklaard zonder oplegging van straf (artikel 361, tweede lid, onder a van het Wetboek van Strafvordering).
Van een dergelijke situatie is geen sprake, nu verdachte is vrijgesproken van het (mede)plegen van doodslag en ter zake van het plegen van openlijk geweld is ontslagen van alle rechtsvervolging. Gelet hierop dienen de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. J.W. Rijkers, voorzitter,
mr. C.M.E. Lagarde en mr. K.A.J.M. Wetzels, raadsheren,
in tegenwoordigheid van G. Heeres, griffier,
en op 16 juli 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 16 juli 2018.
Tegenwoordig:
mr. C.M.E. Lagarde, voorzitter,
mr. T.C. Pastoor, advocaat-generaal,
G. Heeres, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.zie de stukken van het voorbereidend onderzoek, opgemaakt door de Politie Eenheid Oost-Nederland, Team Grootschalige Opsporing, District Noord- Oost Gelderland, onderzoek Bolivia, BVH nummer 2015641457.
2.zie het proces-verbaal terechtzitting van de rechtbank Gelderland van 28 maart 2017.
3.een schriftelijk bescheid, zijnde NFI-rapportage, Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, opgemaakt op 12 januari 2016 door Ann Maes, arts en patholoog (ordner 9/10 – blz. 2718 e.v.).
4.zie de processen-verbaal van het 7e, 8e en 10e verhoor van verdachte [verdachte] , proces-verbaalnummers 637, 640 en 726 (ordner 10/10 – blz. 3512 e.v., blz. 3538 e.v. en 3584 e.v.), gesloten op respectievelijk 13 april 2016, door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beiden hoofdagent van politie, 15 april 2016 door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beiden hoofdagent van politie, en 7 juni 2016 door [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , beiden hoofdagent van politie alsmede het proces-verbaal ter terechtzitting van de rechtbank Gelderland van 28 maart 2017.
5.zie het proces-verbaal van bevindingen met bijlagen, proces-verbaalnummer 140 (ordner 2/10– blz. 208 e.v.), gesloten op 8 januari 2016, door [verbalisant 3] , brigadier van politie.
6.zie het proces-verbaal van verhoor getuige (ordner 2/10 – blz. 238 e.v.), gesloten op 31 december 2015, door [verbalisant 4] , aspirant van politie.
7.zie het proces-verbaal van verhoor getuige, proces-verbaalnummer 3 (ordner 2/10 – blz. 240 e.v.), gesloten op 8 januari 2016, door [verbalisant 5] , aspirant van politie, en [verbalisant 6] , hoofdagent van politie.
8.een schriftelijk bescheid, zijnde een uitgewerkt tapgesprek van 1 januari 2016 (ordner 3/10 – blz 881 en 882.