In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag, die op 16 juni 2016 een administratieve sanctie had opgelegd aan de betrokkene. De sanctie van € 90,- was opgelegd omdat de betrokkene als bestuurder van een motorvoertuig niet de rijbaan zou hebben gebruikt, maar geparkeerd zou hebben in een voetgangersgebied op de Hoefkade in Den Haag. De gedraging vond plaats op 1 december 2014 om 19.05 uur. De betrokkene heeft in hoger beroep aangevoerd dat niet vaststaat dat hij de rijbaan niet heeft gebruikt en dat het voetgangersgebied niet als voetpad kan worden aangemerkt in de zin van artikel 10, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990).
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de beslissing van de kantonrechter vernietigd en het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard. Het hof oordeelt dat een voetgangersgebied kan worden aangemerkt als voetpad en dat de betrokkene terecht een sanctie is opgelegd. De gemachtigde van de betrokkene heeft betoogd dat de situatie onduidelijk was, maar het hof oordeelt dat de gedraging vaststaat op basis van de verklaring van de verbalisant en de overgelegde foto's.
Het hof heeft ook de proceskosten in hoger beroep voor vergoeding in aanmerking gebracht en de advocaat-generaal veroordeeld tot het vergoeden van de kosten van de betrokkene tot een bedrag van € 375,75. Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Stoop als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting op 25 juli 2018.