ECLI:NL:GHARL:2018:7079

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 augustus 2018
Publicatiedatum
3 augustus 2018
Zaaknummer
WAHV 200.228.980
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. van Schuijlenburg
  • M. van der Zee-Venema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter over administratieve sanctie voor hinderlijk parkeren

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, die op 25 augustus 2017 het beroep van de betrokkene ongegrond verklaarde. De betrokkene had een administratieve sanctie van € 140,- opgelegd gekregen voor het zodanig parkeren van zijn voertuig dat hinder of gevaar kon worden veroorzaakt. Dit gebeurde op 1 oktober 2016 op de Brouwerijweg te Arnhem. De betrokkene stelde dat hij geen hinder had veroorzaakt en dat de verbalisant onterecht had gehandeld. Hij verzocht het hof om de verbalisant te vervolgen wegens meineed.

Het hof beoordeelt of de betrokkene zijn voertuig zodanig op de weg heeft laten staan dat hinder of gevaar kon worden veroorzaakt. De verklaring van de verbalisant, ondersteund door foto's, wordt als voldoende bewijs gezien. Het hof concludeert dat het voertuig van de betrokkene zodanig geparkeerd stond dat andere voertuigen moesten uitwijken om te kunnen passeren. De betrokkene's argumenten over de verklaring van de verbalisant worden niet overtuigend geacht. Het hof bevestigt de beslissing van de kantonrechter en wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af.

Uitspraak

WAHV 200.228.980
3 augustus 2018
CJIB 202385131
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland
van 25 augustus 2017
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter.
De betrokkene heeft gevraagd om de zaak op een zitting van het hof te behandelen.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene heeft het beroep schriftelijk nader toegelicht.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen daarop te reageren. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld op de zitting van 20 juli 2018. De betrokkene is verschenen. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. [B] .

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 140,- opgelegd ter zake van “voertuig zodanig op de weg laten staan dat gevaar wordt/kan worden veroorzaakt of verkeer wordt/kan worden gehinderd”, welke gedraging zou zijn verricht op 1 oktober 2016 om 14:30 uur op de Brouwerijweg te Arnhem met het voertuig met het kenteken [00-YYY-0] .
2. De betrokkene voert aan dat hij geen hinder heeft veroorzaakt. Bij voldoende anticiperen door het overige verkeer was er geen sprake van het belemmeren van de doorgang. Er was ruimte voor twee personenauto's om elkaar te passeren. De hinder ontstond doordat de verbalisant stilhield naast het voertuig van de betrokkene. De betrokkene voert verder aan dat de vreemde leestekens in het proces-verbaal en het onterecht vermelden dat de cautie is gegeven reden geven te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant. De betrokkene wordt afgerekend op een verklaring van iemand van wie aangenomen mag worden dat de verklaring voor 100% klopt. De betrokkene verzoekt het hof de verbalisant te vervolgen wegens meineed.
3. De onder 1. vermelde gedraging is een overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994), dat luidt:
“Het is een ieder verboden zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd.”
4. Anders dan de betrokkene kennelijk meent, is het niet zo dat de verbalisant altijd in het gelijk wordt gesteld en op zijn woord wordt geloofd. Als de verklaring van de verbalisant voor juist wordt gehouden, is diens verklaring een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Of de verklaring van de verbalisant voor juist wordt gehouden is ervan afhankelijk of de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring dan wel uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken. De betrokkene hoeft dus niet het bewijs van zijn onschuld te leveren, maar van de betrokkene mag wel worden verwacht dat hij door middel van concrete feiten en omstandigheden een begin van twijfel aan de juistheid van de verklaring van de verbalisant aandraagt.
5. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in:
“Op de Brouwerijweg zag ik vermeld voertuig staan ter hoogte van perceel 115 aan de linkerzijde van de rijbaan met de voorzijde in de richting van de Amsterdamseweg. Ik reed over de Brouwerijweg met een burgervoertuig in de richting van de Amsterdamseweg. Voor mij reed verkeer dat moest stoppen voor het verkeerslicht. Ik moest vervolgens stoppen ter hoogte van de Volkswagen. (…)
Doordat de Volkswagen op de rijbaan stond konden de auto's die vanaf de Amsterdamseweg de Brouwerijweg op reden niet verder rijden. Ik zag dat meerdere voertuigen moesten stoppen en wachten tot het verkeer dat voor het verkeerslicht stond te wachten weg was. (…)
Er was opnieuw een situatie ontstaan zoals hiervoor omschreven, stilstaand verkeer op de Brouwerijweg, wachtend voor het verkeerslicht en stilstaande voertuigen op de andere zijde van de rijbaan, hun weg werd geblokkeerd door de Volkswagen.”
6. Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of de betrokkene zijn voertuig zodanig op de weg heeft laten staan dat hinder of gevaar kon worden veroorzaakt. Ter plaatse is geen parkeerverbodsbord aanwezig. Hieruit volgt dat parkeren derhalve in beginsel is toegestaan, mits niet wordt gehandeld in strijd met het algemene verbod van artikel 5 WVW 1994.
7. De situatie ter plekke is als volgt. De rijbaan op de Brouwerijweg bevat twee rijstroken die worden gescheiden door onderbroken strepen. Aan beide zijden van de weg bevinden zich parkeerhavens, die ten tijde van de gedraging bezet waren. Het voertuig van de betrokkene stond, gelet op de verklaring van zowel de verbalisant als de betrokkene en door de verbalisant en de betrokkene overgelegde foto's, ter hoogte van perceel 101 aan de -gezien de rijrichting van de betrokkene- linkerzijde van de weg naast een boom die is geplaatst tussen twee parkeerhavens. Aan het einde van de Brouwerijweg is een kruispunt met de Amsterdamweg. Dit kruispunt is voorzien van verkeerslichten.
8. Het hof stelt vast dat het voertuig van de betrokkene zodanig geparkeerd stond dat voertuigen, rijdende op de rijstrook voor het verkeer komende uit de richting van de kruising met de Amsterdamseweg, naar de rijstrook voor tegemoetkomend verkeer uit moesten wijken om het voertuig van de betrokkene te kunnen passeren. Het hof is van oordeel dat de betrokkene hiermee zijn voertuig zodanig op de weg heeft laten staan dat hinder kon worden veroorzaakt. Dat andere verkeersdeelnemers op de situatie hadden kunnen anticiperen door meer ruimte te laten naast het voertuig van de betrokkene, tijdig uit te wijken of tijdig stil te gaan staan doet aan het voorgaande niet af.
9. Dat de verklaring van de verbalisant 'vreemde leestekens' bevat en onterecht zou zijn vermeld dat de cautie is gegeven geeft het hof geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant, die wordt ondersteund door de overgelegde foto's. Nu de verklaring van de verbalisant, in combinatie met de overgelegde foto's, voldoende grondslag biedt voor de vaststelling dat de gedraging is verricht, is de verklaring van de betrokkene daartoe niet nodig zodat niet relevant is of de verbalisant de betrokkene al dan niet de cautie heeft gegeven.
10. In deze procedure staat slechts ter beoordeling van het hof de aangevoerde bezwaren tegen de beslissing van de kantonrechter in het kader van deze Wahv-procedure. De onderzoeksplicht van het hof reikt niet zo ver dat het hof kan ingaan op het verzoek van de betrokkene de verbalisant te vervolgen wegens meineed. Het hof merkt hierbij op dat het hof niet tot vervolging kan overgaan. Dat is aan de officier van justitie.
11. Gelet op het voorgaande heeft de kantonrechter het beroep terecht ongegrond verklaard. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter dan ook bevestigen.
11. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, zal het hof het verzoek tot vergoeding van kosten afwijzen.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Van der Zee-Venema als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.