In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een familieruzie tussen twee broers en een schoonzus over de eigendom van een boerderij. De appellant, de broer van de geïntimeerde, heeft het boerderijtje feitelijk gebruikt, terwijl de geïntimeerde, de andere broer, stelt dat er een verkoopverbod geldt dat door de schoonzus is geschonden. De rechtbank heeft in eerste aanleg geoordeeld dat de appellant onrechtmatig heeft gehandeld door gebruik te maken van de wanprestatie van de schoonzus. De appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft de feiten uit de eerdere vonnissen van de rechtbank Almelo overgenomen en geconcludeerd dat de appellant niet onrechtmatig heeft gehandeld. De reden hiervoor is dat er geen leveringsakte is opgemaakt die de overdracht van het boerderijtje aan de appellant bevestigt. De akte waarin de verjaring is vastgesteld, kan niet als een leveringsakte worden gekwalificeerd. Het hof heeft de vorderingen van de geïntimeerde afgewezen en de eerdere vonnissen vernietigd, waarbij het hof de kosten van de procedure aan de geïntimeerde heeft opgelegd.
De uitspraak benadrukt het belang van een correcte juridische procedure bij eigendomsoverdrachten en de noodzaak van een leveringsakte om onrechtmatige handelingen te voorkomen. Het hof heeft de appellant in het gelijk gesteld en de geïntimeerde in de kosten van beide instanties veroordeeld.