ECLI:NL:GHARL:2018:7217

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 augustus 2018
Publicatiedatum
10 augustus 2018
Zaaknummer
21-006585-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens opzetheling van een pinpas en diefstal door middel van een valse sleutel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1994, was eerder veroordeeld voor soortgelijke delicten en heeft op 11 januari 2017 een pinpas verworven en geldbedragen gepind met deze pinpas, waarvan hij wist dat deze door misdrijf waren verkregen. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf, maar het hof vernietigde dit vonnis omdat het niet voldeed aan de wettelijke eisen. Het hof heeft de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding werd afgewezen, omdat er geen wettelijke grondslag voor immateriële schadevergoeding aanwezig was. Het hof heeft de artikelen 57, 63, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht toegepast, zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006585-17
Uitspraak d.d.: 7 augustus 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 27 november 2017 met parketnummer 16-032194-17 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
wonende te [woonplaats].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 24 juli 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte wegens de feiten 1 primair en 2 tot gevangenisstraf voor de duur van acht weken, alsmede tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van duizend euro en tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot dat bedrag. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr. C.W. Dirkzwager, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte wegens de feiten 1 primair en 2 veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie weken met een proeftijd van twee jaren. De politierechter heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van honderdvijftig euro, te verhogen met de wettelijke rente en heeft voorts de schadevergoedingsmaatregel opgelegd tot dat bedrag.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het vonnis niet voldoet aan de wettelijke eis dat het proces-verbaal van zitting, naast de uitwerking van de aantekening mondeling vonnis, tevens een uitwerking van de gehanteerde bewijsmiddelen dient te bevatten. Aldus leent dat vonnis zich niet voor bevestiging.
Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair:
hij op of omstreeks 11 januari 2017 te [plaats], althans in het [arrondissement], een goed, te weten een pinpas, heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
1. subsidiair:
hij op of omstreeks 11 januari 2017 te [plaats], althans in het [arrondissement], opzettelijk een pinpas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door een misdrijf onder zich had, te weten als houder, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2:
hij op of omstreeks 11 januari 2017 te [plaats], althans in het [arrondissement], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen meerdere, althans één, geldbedrag(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door te pinnen met een pinpas en bijbehorende pincode die niet aan verdachte toebehoorden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1 primair:
hij op 11 januari 2017 te [plaats], een goed te weten een pinpas voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2:
hij op 11 januari 2017 te [plaats], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geldbedragen, toebehorende aan [slachtoffer], waarbij verdachte dat weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door te pinnen met een pinpas en bijbehorende pincode die niet aan verdachte toebehoorden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
opzetheling.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft met gebruikmaking van een bankpas en pincode, waarvan hij wist dat die door een misdrijf waren verkregen, geldbedragen gepind. Dergelijke feiten brengen hinder, ergernis en ook gevoelens van onveiligheid met zich bij de gedupeerden. Tevens werd door het handelen van verdachte grote schade toegebracht doordat grote geldbedragen van de rekening van de gedupeerde werden weggenomen. Verdachte heeft slechts gehandeld vanuit een oogpunt van eigen financieel gewin en heeft zich van de nadelige gevolgen voor anderen geen rekenschap gegeven. Hij heeft door zijn handelen ook blijk gegeven van een gebrek aan respect voor de eigendomsrechten van een ander.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf voorts acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 juni 2018 waaruit blijkt dat verdachte eerder wegens onder meer soortgelijke delicten is veroordeeld. Deze eerdere veroordelingen hebben verdachte er klaarblijkelijk niet van weerhouden opnieuw de fout in te gaan.
Het hof houdt er, evenals de advocaat-generaal dit heeft gedaan, rekening mee dat verdachte momenteel in het buitenland is gedetineerd en dat vermoedelijk nog enige tijd zal blijven, zodat uitvoering van een taakstraf niet tot de mogelijkheden behoort.
Het hof zal, alles afwegend, aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van zes weken opleggen, welke straf passend en geboden is. Het verzoek van de raadsvrouw te volstaan met een gevangenisstraf van twee weken doet naar het oordeel van het hof geen recht aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 150,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en het bedrag van haar vordering verlaagd tot € 1000,00.
De raadsvrouw heeft in hoger beroep het verweer herhaald dat, met verwijzing naar een arrest d.d. 17 november 2017 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden [1] , de vordering moet worden afgewezen nu – zakelijk weergegeven – de gestelde schade niet schade is die op grond van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b. van het Burgerlijk Wetboek (BW) voor vergoeding in aanmerking komt.
De advocaat-generaal heeft zich, als voormeld, op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van duizend euro.
Het hof overweegt dat uit de artikelen 6:95 juncto 6:106 BW volgt dat uitsluitend in limitatief in de wet opgesomde gevallen aanspraak bestaat op "smartengeld". In geval van vermogensdelicten bestaat die aanspraak niet, tenminste niet zonder meer. In het bijzonder kan in deze zaak, hoezeer ook invoelbaar is dat het gebruik van haar bankpas en pincode door derden én de omstandigheid dat degene die dit deed mogelijk over haar persoonlijke gegevens beschikt, voor [benadeelde] gevoelens van angst en onveiligheid heeft gezorgd, niet worden gezegd dat daarmee sprake is van enige vorm van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’, zoals bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b. van het Burgerlijk Wetboek.
Dit houdt in dat een wettelijke grondslag voor de gevorderde immateriële schadevergoeding ontbreekt, zodat die vordering moet worden afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 57, 63, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] tot schadevergoeding af.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. M.C. Fuhler, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. G.A. Versteeg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Meester, griffier,
en op 7 augustus 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. L.T. Wemes voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.