In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, die op 9 september 2016 een beslissing had genomen betreffende een administratieve sanctie. De betrokkene, vertegenwoordigd door een gemachtigde, had hoger beroep ingesteld, maar het hof oordeelde dat er geen hoger beroep openstond. Dit was het gevolg van het feit dat er geen beroep was ingesteld bij de rechtbank tegen de beslissing van de officier van justitie, wat een voorwaarde is voor het instellen van hoger beroep volgens artikel 14, eerste lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv).
De gemachtigde van de betrokkene voerde aan dat er geen beslissing op het administratief beroep was ontvangen, waardoor er geen beroep bij de kantonrechter kon worden ingesteld. Echter, het hof oordeelde dat de kantonrechter terecht had vastgesteld dat er geen beroep was ingesteld. De advocaat-generaal concludeerde tot niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep, en het hof volgde deze conclusie.
Het hof verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af, aangezien er geen aanleiding was voor een vergoeding nu het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. Deze uitspraak benadrukt het belang van het volgen van de juiste procedure bij het instellen van hoger beroep in administratieve zaken.