In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen Arcadis CED Project Service Bureau B.V. (CVW) over de toekenning van een dertiende maand. [appellante] was van 1 oktober 2015 tot 1 oktober 2016 in dienst bij CVW als medior casemanager. In haar arbeidsovereenkomst was niets opgenomen over een dertiende maand of eindejaarsuitkering. In december 2015 ontving zij een dertiende maand naar rato. CVW heeft in juli 2016 aangekondigd dat de dertiende maand met ingang van december 2016 een vast onderdeel van de arbeidsvoorwaarden zou worden. Na haar vertrek heeft [appellante] aanspraak gemaakt op een evenredig deel van de dertiende maand over 2016, maar CVW heeft dit afgewezen, stellende dat de regeling pas na haar uitdiensttreding van kracht werd.
In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vordering van [appellante] afgewezen. In hoger beroep heeft het hof de grieven van [appellante] gezamenlijk behandeld. Het hof oordeelt dat de brief van CVW niet impliceert dat [appellante] recht had op een dertiende maand over de periode dat zij in dienst was, aangezien de regeling pas inging na haar uitdiensttreding. Het hof benadrukt dat de verwachtingen van [appellante] niet gerechtvaardigd waren, gezien de omstandigheden van de zaak en de jonge leeftijd van het bedrijf. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep.