ECLI:NL:GHARL:2018:7346

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 augustus 2018
Publicatiedatum
14 augustus 2018
Zaaknummer
200.188.938
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over terugvordering van persoonsgebonden budget en verantwoording daarvan

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een hoger beroep van Achmea Zorgkantoor N.V. tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de terugvordering van een persoonsgebonden budget (PGB) door Achmea, die stelde dat de verantwoording van de gedaagde onvoldoende was. De rechtbank had de vordering van Achmea tot terugbetaling van voorschotten op het PGB afgewezen, maar had wel buitengerechtelijke incassokosten toegewezen. In hoger beroep trok Achmea haar vordering over 2008 in en concentreerde zich op de verantwoording van het PGB over 2010. Het hof oordeelde dat de gedaagde, die door ernstige gezondheidsproblemen werd bijgestaan door zijn ouders, voldoende verantwoording had afgelegd over de besteding van het PGB. Het hof concludeerde dat Achmea zich niet kon beroepen op formele rechtskracht van eerdere besluiten, omdat dit in strijd zou zijn met de gemaakte afspraken tussen partijen. Het hof bekrachtigde de beslissing van de rechtbank, behalve voor de veroordeling tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten, die werd afgewezen. Achmea werd veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.188.938
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, 247258)
arrest van 14 augustus 2018
in de zaak van
de naamloze vennootschap
Achmea Zorgkantoor N.V.,
door fusie rechtsopvolger van Agis Zorgverzekeringen N.V.,
handelend onder de naam
Achmea Zorgkantoor N.V.,
gevestigd te Utrecht,
appellante in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: Agis,
advocaat: mr. J.J.G. Pieper,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in het principaal appel,
appellant in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [gedaagde] ,
advocaat: mr. A.G. Schouwink.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 24 mei 2016 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- het proces-verbaal van comparitie van partijen van 6 juli 2016;
- de bij brief van 29 november 2016 voor de rol van 13 december 2016 door mr. Schouwink namens [gedaagde] overgelegde verantwoording over de besteding van diens PGB over het jaar 2010 met producties;
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord tevens houdende incidenteel appel met producties,
- de memorie van antwoord in incidenteel appel.
1.3
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2. De vaststaande feiten, het geschil en de beslissing in eerste aanleg
2.1
Voor de feiten wordt verwezen naar rov. 2.1 tot en met 2.5 van het bestreden eindvonnis van 25 november 2015.
2.2
Deze zaak gaat over de toekenning, uitbetaling en verantwoording van [gedaagde] persoonsgebonden budget (verder: PGB).
2.3
In haar eindvonnis heeft de rechtbank de vordering van Agis tot terugbetaling van voorschotten op het PGB van € 15.903,84 over 2008 en € 10.013,46 over 2010 met de wettelijke rente afgewezen, van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten € 904 toegewezen en ten slotte [gedaagde] in de proceskosten veroordeeld. Ter comparitie in hoger beroep van 6 juli 2016 heeft Agis haar vordering over 2008 ingetrokken en hebben partijen afgesproken dat [gedaagde] verantwoording zou afleggen over de besteding van zijn PGB over 2010 voor het volledige bedrag van circa € 23.000. Daartoe heeft [gedaagde] bij brief van 29 november 2016 met producties verantwoording heeft afgelegd.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
In het principaal appel richt Agis haar grief 1 tegen de acceptatie door de rechtbank van de verantwoording over 2010. Grief 2 keert zich tegen het oordeel van de rechtbank dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Agis zich beroept op formele rechtskracht van de definitieve toekennings- tevens terugvorderingsbeschikking van 4 mei 2011 (productie II bij inleidende dagvaarding). In het incidenteel appel voert [gedaagde] één grief aan tegen zijn veroordeling in de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.
3.2
Nadat Agis zich bij conclusie van repliek (sub 7) bereid had verklaard om de vordering
“coulancehalve ambtshalve”te herzien tegen ontvangst van diverse bewijsstukken en partijen ter comparitie bij de rechtbank van 2 september 2015 hadden toegezegd na te gaan welke facturen en betalingen betrekking hebben op het in 2010 verantwoorde bedrag, hebben partijen op de comparitie in hoger beroep van 6 juli 2016 zonder voorbehoud de daarop voortbouwende afspraak gemaakt dat [gedaagde] een verantwoording zou afleggen over de besteding van zijn PGB over 2010. Een dergelijke afspraak zou zinloos zijn indien Agis zich vervolgens, zoals zij nu doet, alsnog op formele rechtskracht van de beschikking van 4 mei 2011 zou (kunnen) beroepen. Daarom mocht [gedaagde] er redelijkerwijs op vertrouwen dat Agis met die afspraak haar beroep op formele rechtskracht had prijsgegeven, in welk vertrouwen hij alsnog een uitvoerige verantwoording heeft afgelegd. In elk geval is een dergelijk beroep, gelet op genoemde omstandigheden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Grief 2 in het principaal appel gaat dus niet op.
3.3
[gedaagde] , geboren in [geboortedatum] , heeft in 2001 een zeer zware hersenontsteking en meningitis opgelopen, heeft ten gevolge daarvan zware en risicovolle operaties ondergaan en ondervindt sedert 2003 tot wel enkele epileptische aanvallen per dag. Door zijn blijvende hersenbeschadiging heeft hij een IQ van 70 tot 75 en komt hij in aanmerking voor een Wajong-uitkering. Hij wordt in verband met zijn zware handicaps intensief bijgestaan door zijn ouders. [gedaagde] betwist dat hij van Agis ooit een handboek of informatie zou hebben ontvangen over specifieke verantwoordingscriteria, hetgeen Agis niet heeft weersproken. Tegen deze achtergrond mogen geen al te hoge eisen worden gesteld aan de verantwoording van zijn PGB.
3.4
[gedaagde] heeft bij de brief van 29 november 2016 een 286 pagina’s tellende, door familie opgestelde, verantwoording afgelegd (met een reeks van bankafschriften, nadere financiële onderbouwing, overzicht AGIS eindafrekening 2008 tot en met 2011, brieven, een door zijn [ouder] geschreven toelichting op zijn situatie, overzichten van onkosten over 2008 tot en met 2011, een brief van zijn voormalige opleider/werkgever (banket-)bakkerij [bedrijf] , een overzicht van betalingen van [bedrijf] en contracten van persoonlijke begeleiders). Daarin is onder productie 3 uiteengezet dat het over 2010 toegekende budget € 23.388,28 bedroeg (zie de definitieve toekenningsbeschikking van 4 mei 2011, productie II bij inleidende dagvaarding) en dat zijn verantwoording € 17.241,89 beliep, zodat het verschil in verantwoording € 6.146,39 bedroeg. In de toelichting op de verantwoording schrijft de [ouder] van [gedaagde] dat Agis in 2010 in het geheel geen betalingen heeft gedaan met:
“grote gevolgen voor (…) [gedaagde] . Door het uitblijven van betalingen van AGIS aan (…) [gedaagde] kwam hij in conflict met werkgever [bedrijf] . Deze heeft in augustus (2010, hof) [gedaagde] te kennen gegeven dat hij niet meer kon blijven werken bij [bedrijf] . De openstaande schuld was te groot geworden. Om de bedragen te innen heeft [bedrijf] een deurwaarderskantoor ingeschakeld. (…)”.Daardoor is [gedaagde] ’s contract eind augustus 2010 geëindigd.
3.5
Volgens de eindstaat aan het slot van productie 3 van de verantwoording heeft [gedaagde] over 2008 tot en met 2011 een totaal PGB toegekend gekregen van € 91.276,61 (over 2012 niet meer). Ontvangen heeft [gedaagde] in 2008 tot en met 2012 tezamen € 71.029,29 (waarvan niets in 2010, € 14.571 in 2011 en € 17.088,07 in 2012). Verantwoord is over 2008 tot en met 2011 € 85.896,82, zodat [gedaagde] uitkomt op een tekort (ten opzichte van het toegekende budget) van € 14.867,53, waarop hij nog als teveel verantwoord over 2009 en 2011 € 3.114,46 en € 650,40 in mindering heeft gebracht, met als resultaat een tekort voor [gedaagde] van € 11.102,67. Afgezien van een reactie ter zake de verantwoording over 2010 heeft Agis op het beroep op verrekening met dit bedrag van € 11.102,67 niet gereageerd, hoewel zij daartoe wel de gelegenheid had in haar memorie van grieven. Ook is niet gesteld of gebleken dat er wat schort aan de verantwoordingen over de andere jaren dan 2010. Daarom slaagt [gedaagde] ’s beroep op verrekening met € 11.102,67.
3.6
Wat betreft de verantwoording van [gedaagde] over 2010 heeft Agis alleen concrete bezwaren gemaakt tegen de navolgende drie posten.
3.6.1
Wat betreft [bedrijf] heeft [gedaagde] bij memorie van antwoord alsnog nota's, betalingen en een verklaring van [bedrijf] overgelegd (productie 3), waaruit blijkt dat hij over de eerste acht maanden van 2010 € 1.550 per maand ofwel in totaal € 12.400 aan [bedrijf] heeft betaald c.q. moeten betalen. Bij memorie van antwoord in incidenteel appel is Agis ingegaan op het principaal appel en daarom had van haar een reactie op deze producties mogen worden verwacht. Dit heeft zij echter nagelaten. Daarom heeft [gedaagde] voldoende verantwoord dat hij in 2010 € 12.400 aan [bedrijf] heeft betaald c.q. moeten betalen.
3.6.2
Wat betreft het taxivervoer door [taxibedrijf] heeft Agis niet rov. 5.23 van het eindvonnis bestreden, inhoudend dat [gedaagde] in 2010 in totaal € 603,34 voor taxikosten heeft betaald. Agis klaagt er over dat zij bij gebrek aan nota's niet kan nagaan of het ging om taxivervoer als begeleiding naar de groep van dagbesteding. [gedaagde] heeft uiteengezet dat hij wegens faillietverklaring van [taxibedrijf] de facturen niet meer kan opvragen. Het hof oordeelt dan voldoende aannemelijk verantwoord dat [gedaagde] kosten heeft gemaakt voor begeleiding naar de dagbesteding.
3.6.3
Wat betreft de vier zorgverleners [zorgverlenier 1] , [zorgverlener 2] , [zorgverlener 3] , en [zorgverlener 4] ad in totaal (€ 1.427,90 + € 769,40 + € 1.158,95 + € 140 =) € 3.496,25 wijst [gedaagde] er terecht op dat hij al drie begeleidingscontracten als productie 10 bij zijn verantwoording had overgelegd. Het ontbrekende begeleidingscontract van [zorgverlener 4] heeft [gedaagde] alsnog overgelegd (als productie 2 bij memorie van antwoord in principaal appel). De begeleidingscontracten omschrijven de te verlenen zorg en het uurtarief. Dat de nota’s zelf gemaakt zijn (hetgeen voor de hand ligt, aangezien het geen begeleiding door professionele dienstverleners, maar door familieleden betreft) maakt deze nog niet ongeldig. Onder de als productie 2 bij de verantwoording overgelegde bankrekeningafschriften is een aantal betalingen aan deze zorgverleners traceerbaar. Ten slotte heeft [gedaagde] gemotiveerd betwist dat [zorgverlener 3] (de [ouder] van [gedaagde] ) psychische ondersteuning zou hebben verleend; zij heeft persoonlijke begeleiding en coaching verleend, die vanuit het PGB betaald mogen worden, zoals [gedaagde] onweersproken heeft gesteld. Vanzelfsprekend kunnen er, afhankelijk van de omstandigheden, meer eisen aan een verantwoording worden gesteld, maar naar het oordeel van het hof heeft [gedaagde] ook hiermee zijn PGB afdoende verantwoord.
Ten slotte heeft Agis [gedaagde] ’s verantwoording met nog meer (kleinere) posten niet bestreden.
Al met al is zijn verantwoording over 2010 dus voor het totaalbedrag van € 17.241,89 voldoende deugdelijk.
3.7
Dan resteert de vraag of [gedaagde] voldoende verantwoording heeft afgelegd over het verschil tussen het hem toegekende budget van € 23.388,28 en het verrekenbedrag (zie rov. 3.5) van € 11.102,67, hetgeen neerkomt op € 12.285,61. Blijkens het voorgaande overtreft de in ieder geval wel acceptabele verantwoording van € 17.241,89 het bedrag van € 12.285,61. Hierop strandt de hoofdvordering over 2010 (met wettelijke rente). Daarom behoeft grief 1 in het principaal appel verder geen inhoudelijke bespreking.
3.8
Het voorgaande betekent dat Agis, ook toen zij deze procedure aanhangig maakte, misschien wel een vordering tot rekening en verantwoording had maar niet, zoals zij aanvoerde, een vordering tot betaling. Waar [gedaagde] niet in verzuim was met betaling (en kennelijk juist in de problemen gekomen is doordat Agis in 2010 geen betalingen over dat jaar heeft gedaan) heeft Agis geen recht op buitengerechtelijke incassokosten, zodat de eerste grief in het incidenteel appel in zoverre terecht is voorgesteld.
3.9
Agis heeft geen bewijs aangeboden van concrete feiten en/of omstandigheden die, indien bewezen, tot een andere beslissing zouden moeten leiden. Daarom wordt haar bewijsaanbod gepasseerd.

4.De slotsom

4.1
Het principaal appel gaat niet op, maar het incidenteel appel slaagt. Het bestreden eindvonnis zal worden bekrachtigd, behoudens voor zover [gedaagde] daarbij is veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en van de proceskosten. In zoverre zal dat vonnis worden vernietigd en zullen deze vorderingen worden afgewezen.
4.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal Agis worden veroordeeld in de kosten van beide instanties met de wettelijke rente over de eerste aanleg. In zoverre slaagt ook het tweede deel van de grief in het incidenteel appel.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [gedaagde] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht (verschotten) € 75
- salaris advocaat € 1.158 (2 punten x tarief III).
De kosten voor de procedure in het principaal en incidenteel appel aan de zijde [gedaagde] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht (verschotten) € 314
- salaris advocaat € 4.173 (3 punten x appeltarief III).

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
in het principaal appel:
bekrachtigt het eindvonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 25 november 2015;
in het incidenteel appel:
bekrachtigt dat vonnis behoudens voor zover [gedaagde] daarin is veroordeeld tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten en van de proceskosten, vernietigt dit vonnis in zoverre en doet in zoverre opnieuw recht:
wijst die vorderingen af;
in het principaal en incidenteel appel:
veroordeelt Agis in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [gedaagde] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 75 voor verschotten en op € 1.158 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, vermeerderd met de wettelijke rente over deze proceskostenveroordeling wegens de eerste aanleg tot de dag der voldoening, en tot aan deze uitspraak wat betreft het principaal en incidenteel appel vastgesteld op € 314 voor verschotten en op € 4.173 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W. Steeg, C.G. ter Veer en A.S. Gratama, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2018.