Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[appellant 1] ,
[appellant 2],
1.Het geding in eerste aanleg
27 januari 2016 en 13 april 2016 die de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, heeft gewezen.
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
[geïntimeerden] niet-ontvankelijk is in het hoger beroep. Het hof ziet om praktische redenen aanleiding om eerst de grieven van [geïntimeerden] te bespreken.
3:107 lid 1 BW bepaalt dat een houder die een goed voor zichzelf houdt, ook bezitter is van dat goed. Artikel 3:119 lid 1 BW bepaalt vervolgens dat de bezitter van een goed wordt vermoed rechthebbende te zijn. Tegen de wettelijke vermoedens van artikel 3:109 BW en artikel 3:119 BW staat tegenbewijs open. De wederpartij die stelt een beter recht te hebben op het goed, dient dat betere recht te bewijzen.
5 februari 2015 is de koopsom van de auto (€ 28.500) aan Electronix in rekening gebracht; in een bpm-aangifte van 17 februari 2015 staat vermeld dat Electronix (dan wel Electronics B.V.) de aanvrager en toekomstig kentekenhouder is van de auto; bij die aangifte zijn een bpm-berekening en taxatierapport van de auto gevoegd die beide eveneens op naam staan van Electronix/Electronics B.V.
[geïntimeerden] onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat niet Electronix maar [appellant 1] eigenaar is van de auto. [geïntimeerden] stelt in hoger beroep, na wisselende verklaringen in eerste aanleg, dat [appellant 1] de auto heeft betaald met het bedrag van € 30.000 contant geld dat hij op 29 januari 2015 voor de verkoop van zijn BMW X5 van [persoon 1] heeft ontvangen, aangevuld met een bedrag € 7.500 dat hij gepind heeft. Naast het feit dat de pinbedragen die [appellant 1] volgens het door hem overgelegde overzicht heeft opgenomen niet op inzichtelijke wijze aansluiten bij die stelling, geldt echter dat [geïntimeerden] niet is ingegaan op het verweer van de Ontvanger dat uit het kentekenregister blijkt dat het kenteken van de desbetreffende BMW niet op 29 januari 2015 op naam van [persoon 1] is gesteld, maar (pas) op
9 september 2016 van [appellant 1] ’ naam is overgeschreven en wel op naam van ene [persoon 2] .
5.De slotsom
6.De beslissing
13 april 2016;