Beoordeling
1. De gemachtigde van de betrokkene stelt dat het proces-verbaal van de zitting niet aan de eisen van de wet voldoet. De gemachtigde wijst er op dat het proces-verbaal niet gedateerd is en eerst na het tussenarrest door de rechtbank is toegezonden. Het is dus mogelijk pas in dat stadium opgemaakt, zodat het niet kan voorzien in een goede vastlegging van hetgeen ter zitting is voorgevallen. Bovendien valt het de gemachtigde op dat wel is vermeld "gehoord de vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie", maar dat niet staat vermeld wat diens inbreng was.
2. Geen rechtsregel schrijft voor wanneer het proces-verbaal van de zitting van de kantonrechter moet worden opgemaakt of dat daarop de datum waarop het is opgemaakt of ondertekend moet worden vermeld. De klachten op dit punt slagen niet.
3. In het proces-verbaal is opgenomen wat ter zitting is voorgevallen, namelijk wie zijn verschenen en wat is meegedeeld. Dat in het proces-verbaal niet (woordelijk) is weergegeven wat het standpunt van de vertegenwoordiger van het openbaar ministerie was, maakt niet dat niet aan de wettelijke eisen is voldaan. Gelet hierop faalt het verweer van de gemachtigde met betrekking tot het proces-verbaal.
4. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “voertuig laten staan in park, plantsoen, openbare beplanting of groenstroken”, welke gedraging zou zijn verricht op
3 mei 2015 om 17.06 uur op de Schipperswal te Roermond met het voertuig met het kenteken [00-YY-YY] .
5. De gemachtigde van de betrokkene stelt dat de betrokkene zijn voertuig in de berm heeft geparkeerd en dus niet in een groenstrook. De trottoirband loopt op de plek waar de auto is geparkeerd namelijk niet door, hetgeen te zien is op de foto van de gedraging en op Googlemaps. De berm behoort volgens de Wegenverkeerswet 1994 tot de weg, zodat de verweten gedraging niet is verricht. In reactie op de aanvullende informatie heeft de gemachtigde voorts aangevoerd dat de pleeglocatie is gelegen aan de Maashaven en niet aan de Schipperswal. In de onderhavige zaak gaat het om dezelfde locatie als de locatie die aan de orde was in de zaak van het hof met WAHV-nummer 200.149.678. Ter onderbouwing heeft de gemachtigde een afschrift van dit arrest overgelegd.
6. In zaken op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
7. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer in:
“Gedragingsgegevens: Ik zag dat het voertuig stond in/op een niet van de weg deel uitmakende groenvoorziening, niet zijnde een berm. Overtreden artikel: Pl.V. (het hof leest: plaatselijke verordening).”
8. Op verzoek van het hof heeft de advocaat-generaal nadere informatie in het geding gebracht, te weten een aanvullende verklaring d.d. 11 december 2017 van de verbalisant. Deze verklaring houdt in - voor zover hier van belang -:
“Op 3 mei 2015, omstreeks 16.45 uur, zag ik betrokken ambtenaar, dat er verschillende voertuigen stonden geparkeerd op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Schipperswal, ter plaatse gelegen binnen de bebouwde kom van en in de gemeente Roermond. Ik zag dat verschillende voertuigen stil stonden op een groenvoorziening. Ik zag dat het hier parkeren betrof, het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen. Door mij werd geruime tijd, meer dan
5 minuten, wachttijd in achtgenomen. Ik zag, dat er geen sprake was van het onmiddellijk in/uit laten stappen van een passagier en/of het onmiddellijk laden en lossen van goederen. Ik zag dat gedurende die wachttijd geen activiteiten waren die hierop zouden kunnen duiden. Door mij werd in het betrokken voertuig, ook geen ontheffing aangetroffen voor het stilstaan c.q. parkeren in / op een groenvoorziening. (…).”
9. De onderhavige gedraging betreft een vermeende overtreding van artikel 5:11 van de destijds geldende Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: APV) van de gemeente Roermond. Dit artikel luidt - voor zover van belang - als volgt:
“1. Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.
2. Dit verbod is niet van toepassing:
b. op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid;
c. op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.
10. Om te kunnen vaststellen of de onder 4. genoemde gedraging is verricht moet komen vast te staan, voor zover hier van belang, dat de plaats waar de betrokkene haar voertuig heeft geparkeerd kan worden aangemerkt als groenstrook, zoals bedoeld in de APV van de gemeente Roermond. De APV geeft geen definitie van het begrip groenstrook.
11. Naar het oordeel van het hof dient, bij de interpretatie van het begrip groenstrook, met het oog op een juiste toepassing van de wegenverkeersregelgeving, mede te worden betrokken hetgeen onder berm wordt verstaan.
12. Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 moet onder het begrip wegen worden verstaan:
“Alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten”.
13. Artikel 10, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 luidt als volgt:
“Andere bestuurders dan die genoemd in de artikelen 5 tot en met 8 gebruiken de rijbaan. Deze bestuurders en voetgangers die een aanhangwagen voortbewegen die kennelijk bestemd is om door een motorvoertuig te worden voortbewogen, mogen voor het parkeren van hun voertuig tevens andere weggedeelten gebruiken, behalve het trottoir, het voetpad, het fietspad, het fiets/bromfietspad of het ruiterpad.”
14. Uit voormelde bepalingen volgt dat, in bepaalde gevallen, de berm een weggedeelte is waar geparkeerd mag worden.
15. Naar aanleiding van het verzoek van de griffier van het hof heeft de verbalisant twee foto's van de gedraging aangeleverd. Hierop is te zien dat langs de rijbaan een grasstrook is aangelegd. Deze grasstrook is door een zgn. ‘opsluitband’ afgescheiden van de weg. In het grasveld is beplanting aangebracht. Verder is te zien dat het voertuig van de betrokkene grotendeels op deze grasstrook staat geparkeerd. Tevens heeft de verbalisant vier foto's van de situatie ter plaatse overgelegd. Deze foto's komen overeen met de situatie zoals te zien is op voornoemde foto's van de gedraging.
16. Anders dan de gemachtigde van de betrokkene lijkt te veronderstellen, is voor de vraag of al dan niet sprake is van een berm de aanwezigheid van een trottoirband niet doorslaggevend. Van belang is met name hoe het terrein zich voor de gemiddelde weggebruiker voordoet. Het hof is van oordeel dat het grasveld in kwestie, gelet op het formaat daarvan, de daarin aangebrachte beplanting en de afgrenzing met de weg, niet als berm, maar als plantsoen of groenstrook moet worden aangemerkt. De betrokkene heeft door zijn voertuig daar te parkeren dan ook gehandeld in strijd met artikel 5:11, eerste lid, van de APV van de gemeente Roermond. Derhalve is komen vast te staan dat de betrokkene de verweten gedraging heeft verricht. Het hof ziet geen enkele aanleiding om de pleeglocatie te wijzigen.
17. Gelet op het voorgaande heeft de kantonrechter op juiste gronden geoordeeld en beslist, zodat die beslissing dient te worden bevestigd.
18. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, zal het hof het verzoek tot vergoeding van kosten afwijzen.