In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam van 10 augustus 2016. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene, die werd vertegenwoordigd door mr. [B], niet-ontvankelijk verklaard omdat de betrokkene niet binnen de gestelde termijn zekerheid had gesteld voor de betaling van de opgelegde administratieve sanctie en de administratiekosten. De gemachtigde van de betrokkene voerde aan dat hij tijdig een draagkrachtverweer had gevoerd, maar het hof oordeelde dat deze brieven niet in de stukken aanwezig waren en dat de gemachtigde niet had aangetoond dat de verzending tijdig had plaatsgevonden.
Het hof overwoog dat de wet geen bepalingen bevat die vereisen dat het proces-verbaal door de griffier moet worden ondertekend, en dat de beslissing van de kantonrechter voldoende was onderbouwd door de ondertekening door de kantonrechter zelf. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en wees het verzoek tot vergoeding van kosten af, omdat de betrokkene niet in het gelijk werd gesteld. Het hof concludeerde dat het niet (tijdig) voldoen aan de verplichting tot zekerheidstelling niet verschoonbaar was, en dat de kantonrechter terecht had geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk was.