ECLI:NL:GHARL:2018:7661

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 augustus 2018
Publicatiedatum
27 augustus 2018
Zaaknummer
WAHV 200.199.257
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. van Schuijlenburg
  • M. Wijmenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van het beroep tegen de beslissing van de kantonrechter inzake zekerheidstelling in administratieve sancties

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam van 10 augustus 2016. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene, die werd vertegenwoordigd door mr. [B], niet-ontvankelijk verklaard omdat de betrokkene niet binnen de gestelde termijn zekerheid had gesteld voor de betaling van de opgelegde administratieve sanctie en de administratiekosten. De gemachtigde van de betrokkene voerde aan dat hij tijdig een draagkrachtverweer had gevoerd, maar het hof oordeelde dat deze brieven niet in de stukken aanwezig waren en dat de gemachtigde niet had aangetoond dat de verzending tijdig had plaatsgevonden.

Het hof overwoog dat de wet geen bepalingen bevat die vereisen dat het proces-verbaal door de griffier moet worden ondertekend, en dat de beslissing van de kantonrechter voldoende was onderbouwd door de ondertekening door de kantonrechter zelf. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en wees het verzoek tot vergoeding van kosten af, omdat de betrokkene niet in het gelijk werd gesteld. Het hof concludeerde dat het niet (tijdig) voldoen aan de verplichting tot zekerheidstelling niet verschoonbaar was, en dat de kantonrechter terecht had geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk was.

Uitspraak

WAHV 200.199.257
27 augustus 2018
CJIB 190828963
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam
van 10 augustus 2016
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt mr. [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing niet-ontvankelijk verklaard.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
Op 16 juli 2018 is nog een brief van de gemachtigde van de betrokkene ontvangen.

Beoordeling

1. De kantonrechter heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat de betrokkene niet binnen de gestelde termijn zekerheid heeft gesteld voor de betaling van de opgelegde administratieve sanctie en de administratiekosten en evenmin dit verzuim binnen een nader gestelde termijn heeft hersteld.
2. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat hij bij brieven van 17 december 2015 en 16 maart 2016 en aldus tijdig namens de betrokkene een draagkrachtverweer heeft gevoerd, maar dat de kantonrechter hier ten onrechte geen acht op heeft geslagen. Daartoe heeft hij afschriften van deze brieven als bijlagen aan het hoger beroepschrift toegevoegd. Daarnaast had de rechtbank de mogelijkheid moeten bieden om de financiële situatie van de betrokkene nader toe te lichten op een zitting. Verder is de bestreden uitspraak niet ondertekend door de griffier en is ook niet vermeld welke griffier bij de zaak betrokkene is.
3. Als uitgangspunt heeft te gelden dat een zekerheidstelling ingevolge de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) in het algemeen niet in de weg zal staan aan de toegang tot de rechter. Op het voorgaande dient een uitzondering te worden gemaakt, indien de hoogte van het gevraagde bedrag aan zekerheid gelet op de financiële omstandigheden van de betrokkene een zodanige belemmering oplevert, dat toepassing van het stelsel van zekerheidstelling in het onderhavige geval zou neerkomen op een ontoelaatbare beperking van het in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden gegarandeerde recht op toegang tot een onafhankelijke rechterlijke instantie.
4. Dat de gemachtigde bij brieven van 17 december 2015 en 16 maart 2016 een draagkrachtverweer zou hebben gevoerd, acht het hof niet aannemelijk geworden. Deze brieven bevinden zich namelijk niet bij de stukken. In beginsel aanvaardt degene die per gewone post een stuk verzendt het risico dat hij of zij niet over een schriftelijk bewijs van verzending beschikt. Het ligt dan op zijn of haar weg om op andere wijze aan te tonen dat de verzending (tijdig) heeft plaatsgevonden. De gemachtigde heeft geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan dit aannemelijk is geworden. Het enkel overleggen van afschriften van de beweerdelijk verzonden brieven volstaat daartoe niet.
5. Uit het systeem van de wet, zoals dat besloten ligt in de artikelen 11 tot en met 13 van de Wahv, volgt, dat in geval van het niet of niet tijdig stellen van zekerheid, de kantonrechter op het beroep kan beslissen zonder de betrokkene te horen (vgl. HR 3 maart 1992,
VR1992, 68). Daarop behoeft alleen een uitzondering te worden gemaakt, indien tijdig een draagkrachtverweer wordt gevoerd. In het onderhavige geval heeft de kantonrechter er van mogen afzien de betrokkene op een zitting te horen nu er geen draagkrachtverweer is gevoerd.
6. Voor zover de gemachtigde klaagt dat de naam van de griffier niet in de uitspraak is opgenomen en de uitspraak ook niet door de griffier ondertekend is, overweegt het hof als volgt. In de Wahv is geen bepaling opgenomen waarin wordt voorgeschreven dat het proces-verbaal, waarin de beslissing van de kantonrechter is aangetekend, door de griffier moet worden ondertekend. Artikel 8:77, derde lid, van de Awb en artikel 365, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) houden wel in dat de schriftelijke uitspraak door de griffier moet worden ondertekend. Artikel 378, tweede lid, Sv schrijft evenals voormelde bepalingen van de Wahv voor dat een mondelinge uitspraak in het proces-verbaal van de zitting wordt aangetekend. Dit proces-verbaal dient, gelet op artikel 327 Sv, mede door de griffier te worden ondertekend.
7. Het hof stelt vast dat het proces-verbaal waarin de beslissing van de kantonrechter is opgenomen de naam van de kantonrechter bevat. Het proces-verbaal is niet ondertekend door de griffier maar wel door de kantonrechter. Nu de beslissing wel is ondertekend door de kantonrechter volgt daar voldoende uit dat de rechter de in het proces-verbaal gegeven beslissing heeft genomen. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om gevolgen te verbinden aan het ontbreken van de naam van de griffier en de ondertekening door de griffier.
8. Aangezien niet gebleken is dat het niet (tijdig) voldoen aan de verplichting tot zekerheidstelling verschoonbaar is, heeft de kantonrechter het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het hof zal de beslissing daarom bevestigen.
9. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, zal het hof het verzoek tot vergoeding van kosten afwijzen.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Wijmenga als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.