ECLI:NL:GHARL:2018:7672

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 augustus 2018
Publicatiedatum
27 augustus 2018
Zaaknummer
WAHV 200.197.957
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • M. van der Zee-Venema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen administratieve sanctie voor niet gebruik van de rijbaan door bestuurder van motorvoertuig

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een administratieve sanctie die is opgelegd aan de betrokkene, die als kentekenhouder van een motorvoertuig een boete van € 90,- kreeg voor het niet gebruiken van de rijbaan. De gedraging zou hebben plaatsgevonden op 17 april 2014 om 19:50 uur op de Piepersweg te Blaricum. De betrokkene ontkent de overtreding en stelt dat de locatie waar zijn voertuig stond geparkeerd niet kan worden aangemerkt als trottoir, omdat het weggedeelte niet is voorzien van bestrating maar slechts van gras. Het hof heeft in een tussenarrest van 24 mei 2018 overwogen dat de betrokkene niet behoorlijk is opgeroepen voor de zitting van de kantonrechter, wat aanleiding gaf om de beslissing van de kantonrechter te vernietigen.

Het hof heeft vervolgens de zaak beoordeeld op basis van de verklaring van de verbalisant en de door de betrokkene overgelegde foto’s. De verklaring van de verbalisant, die stelt dat het voertuig met twee wielen op het gras en één wiel op de stoep stond, werd door de betrokkene betwist. Het hof concludeert dat de locatie waar het voertuig stond geparkeerd niet kan worden aangemerkt als trottoir, omdat er geen bestrating aanwezig is. Hierdoor is er geen sprake van een overtreding van artikel 10 van het Reglement Verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990).

Uiteindelijk heeft het hof het beroep gegrond verklaard, de beslissing van de officier van justitie en de inleidende beschikking vernietigd, en bepaald dat het bedrag dat door de betrokkene was gestort ter zekerheid aan hem moet worden gerestitueerd. Dit arrest is gewezen door mr. M. van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Zee-Venema als griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 augustus 2018.

Uitspraak

WAHV 200.197.957
27 augustus 2018
CJIB 181756077
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland
van 15 augustus 2016
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] .

Het tussenarrest

De inhoud van het tussenarrest van 24 mei 2018 wordt hier overgenomen.

Het verdere procesverloop

Bij brief van 24 mei 2018 heeft het hof de betrokkene geïnformeerd over het voornemen de zaak ter zitting te behandelen.
Bij brief van 14 juni 2018 heeft de betrokkene laten weten dat het hof het hoger beroep schriftelijk mag afdoen.

Beoordeling

1. Gelet op de brief van betrokkene van 14 juni 2018 zal het hof de zaak niet ter zitting behandelen.
2. Gelet op de inhoud van het tussenarrest, waarin is overwogen dat de betrokkene niet behoorlijk is opgeroepen voor de zitting van de kantonrechter, zal het hof de beslissing van de kantonrechter vernietigen en doen wat de kantonrechter had behoren te doen. Ter beoordeling van het hof staat nu het bij de kantonrechter ingestelde beroep tegen de beslissing van de officier van justitie.
3. De officier van justitie heeft het beroep van de betrokkene tegen de inleidende beschikking, waarbij de betrokkene als kentekenhouder een administratieve sanctie van € 90,- is opgelegd ter zake van “als bestuurder van een motorvoertuig niet de rijbaan gebruiken (bijv. laten stilstaan op trottoir/voetpad etc)”, welke gedraging zou zijn verricht op 17 april 2014 om 19:50 uur op de Piepersweg te Blaricum met het voertuig met het kenteken [00-YYY-0] , ongegrond verklaard.
4. De betrokkene ontkent de gedraging te hebben verricht. Hij bestrijdt dat er ter plaatse sprake is van een trottoir. De betrokkene verwijst hierbij naar een door hem bij het administratief beroepschrift overgelegde foto. Daarnaast voert de betrokkene aan dat de verklaringen van de verbalisant tegenstrijdigheden bevatten.
5. De onder 3. vermelde gedraging betreft een overtreding van artikel 10, eerste lid, van het Reglement Verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990). Hierin is bepaald, voor zover hier van belang, dat bestuurders van motorvoertuigen de rijbaan gebruiken en dat zij voor het parkeren van hun voertuig tevens andere weggedeelten mogen gebruiken, behalve het trottoir, het voetpad, het fietspad, het fiets/bromfietspad of het ruiterpad.
6. In zaken betreffende de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
7. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het aanvullend proces-verbaal van 18 november 2015 onder meer het volgende in:
“Op bovengenoemde locatie kwamen wij, verbalisanten, een bedrijfsauto tegen voorzien van het kenteken [00-YYY-0] . Dit voertuig stond geparkeerd op de Piepersweg, met twee wielen op het gras en één wiel op de stoep.
Ik, verbalisant, heb zeker 10 minuten geen laad- en losactiviteiten geconstateerd bij dit betrokken voertuig.
In het verweerschrift van de betrokkene lees ik dat hij bezwaar aantekent omdat hij van mening is dat ik, verbalisant, een bekeuring heb uitgedeeld voor het parkeren op de stoep. De betrokkene zegt dat op de aangegeven weg geen stoep is.
De tenlastelegging van het mini-proces-verbaal is "als bestuurder van een motorvoertuig niet de rijbaan gebruiken". Dat bij de notitie als extra vermeld staat dat het voertuig met twee wielen op het gras stond en met één wiel op de stoep, is een aanvulling op de overtreding. Of nu de benaming van de stoep en/of de trottoirband ter discussie staat, is mijns inziens niet ter zake doende.”
8. Niet in geding is het voertuig van de betrokkene op de onder 3. genoemde datum, tijd en plaats (deels) naast de rijbaan stond geparkeerd.
9. Nu voor parkeren, gelet op artikel 10, eerste lid, van het RVV, ook andere weggedeelten mogen worden gebruikt, behalve het trottoir, het voetpad, het fietspad, het fiets/bromfietspad of het ruiterpad, dient het hof te beoordelen of hier van zodanige uitzondering sprake is.
10. Op de door de betrokkene overgelegde foto's is te zien dat zich naast de rijbaan een strook gras bevindt. De strook gras is van de rijbaan gescheiden door middel van een verhoogde trottoirband.
11. Het hof is van oordeel dat de locatie waar het voertuig stond geparkeerd niet kan worden aangemerkt als trottoir. Afgezien van de verhoogde trottoirband is het weggedeelte niet voorzien van enige bestrating, maar slechts van gras. Evenmin is sprake van een voetpad, fietspad, fiets/bromfietspad of ruiterpad. Gelet hierop is geen sprake van een der uitzonderingen, omschreven in artikel 10, eerste lid, van het RVV 1990.
12. Gelet op het voorgaande is niet vast komen te staan dat de onder 3. omschreven gedraging is verricht. Het hof zal het beroep daarom gegrond verklaren en zowel de beslissing van de officier van justitie als de inleidende beschikking vernietigen. Het tot zekerheid gestelde bedrag dient aan de betrokkene te worden gerestitueerd.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie en de beschikking waarbij onder CJIB-nummer 181756077 de administratieve sanctie is opgelegd;
bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van artikel 11 van de Wahv tot zekerheid is gesteld door de advocaat-generaal aan hem wordt gerestitueerd.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Van der Zee-Venema als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.