Beoordeling
1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 272,- opgelegd ter zake van “overschrijding maximum snelheid op (auto)wegen buiten bebouwde kom, met 28 km/h”, welke gedraging zou zijn verricht op 10 september 2015 om 09:58 uur op de Markeloseweg, richting Holten te Holten met het voertuig met het kenteken [00-YYY-Y] .
2. De betrokkene ontkent niet de gedraging te hebben verricht, maar stelt zich op het standpunt dat de inleidende beschikking om meerdere redenen dient te worden vernietigd. Uit het zaakoverzicht volgt dat de afstand tot de rijlijn bij het uitvoeren van de snelheidsmeting drie meter was, maar dit had, hetgeen ook in het aanvullend proces-verbaal naar voren komt, veertien meter moeten zijn. Daarnaast heeft de verbalisant genoteerd dat het gemeten voertuig een hatchback betreft, terwijl de betrokkene een stationwagen heeft. Het feit dat voornoemde gegevens incorrect zijn opgenomen in het zaakoverzicht, leidt bij de betrokkene tot twijfel over de juistheid van de genoteerde snelheid. De betrokkene meent voorts dat, gelet op deze incorrectheid aan gegevens in het zaakoverzicht, de meting niet op de voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden en het hieruit voortgevloeide resultaat niet mag worden meegenomen. De betrokkene verwijst hierbij naar een arrest van de Hoge Raad van 22 augustus 2002 (ELRO AA6827 zaaknummer: 323-99-V). Door onjuistheden te noteren in het zaakoverzicht is er bovendien sprake van valsheid in geschrifte. De betrokkene verwijst verder naar een drugs gerelateerde strafzaak waarin de verdachten zijn vrijgesproken, omdat het openbaar ministerie de tenlastelegging ingrijpend had gewijzigd. Voorts voert de betrokkene aan dat op de bewuste locatie geen sprake kan zijn van een objectieve snelheidsmeting, omdat de weg aldaar zich daartoe niet zou lenen. Verbalisant Buzza heeft in het aanvullend proces-verbaal ten slotte ten onrechte aangenomen dat de afstand tot de rijlijn geen enkele invloed heeft op de juistheid van de meting. De kantonrechter heeft dit overgenomen.
3. In zaken op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
4. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht onder meer het volgende in:
“De werkelijke snelheid stelde ik vast m.b.v. een voor de meting geteste, geijkte en op de voorgeschreven wijze gebruikte snelheidsmeter.
Gemeten (afgelezen) snelheid : 112 km per uur.
Werkelijke (gecorrigeerde) snelheid : 108 km per uur.
Toegestane snelheid : 80 km per uur.
Overschrijding met : 28 km per uur.
Merk/soort meetmiddel : LTI 20/20 Truspeed lr.
Serienummer : TS003156.
Meetafstand : 182 m.
Afstand tot rijlijn : 3 m.
Goedkeuring meetmiddel geldig tot : 20-11-2015.
De werkelijke snelheid is het resultaat van een, overeenkomstig de geldende aanwijzing snelheidsoverschrijdingen en snelheidsbegrenzers van het college van procureurs-generaal, uitgevoerde correctie op de met het meetmiddel gemeten (afgelezen) snelheid.
Verklaring betrokkene: Trap net de gas in op dat moment.”
5. In het aanvullend proces-verbaal d.d. 29 april 2016 verklaart verbalisant [B] (verbalisant 1 in het zaakoverzicht) onder meer het volgende:
"Op donderdag 10 september 2015 omstreeks 09:58 uur was ik geheel in uniform gekleed en met snelheidscontrole belast op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Markeloseweg te Holten, gemeente Rijssen-Holten.
Ik, verbalisant, was op die dag laserbedienaar en heb voor aanvang van de snelheidscontrole de laser op de voorgeschreven wijze ingesteld en afgesteld conform de geldende voorschriften.
Ik, verbalisant, zag dat op eerder genoemde data, tijdstip en locatie een motorrijtuig merk: Volkswagen, welke was voorzien van het kenteken [00-YYY-Y] rijden. Ik, verbalisant, zag op het display van de lasergun een waarde van 112 km/u verschijnen terwijl op de Markeloseweg een maximum snelheid van 80 km/u geldt.
Ik, verbalisant, heb mijn waarneming portofonisch doorgegeven aan de tweede verbalisant. Tweede verbalisant heeft abusievelijk een afstand tot de rijlijn van drie meter genoteerd terwijl dit veertien meter moest zijn.
Betrokkene [betrokkene] geeft in zijn bezwaar aan dat de meting daardoor niet correct verricht is. Dit is echter onjuist.
De afstand tot de rijlijn heeft geen enkele invloed op de juistheid van de meting van 112 km/u."
6. Uit de zaakgegevens kan worden afgeleid dat twee verbalisanten zich met de snelheidsmeting bezig hielden. De eerste verbalisant, verbalisant [B] , heeft de snelheidsmeting verricht en de gegevens daarvan middels de portofoon doorgegeven aan de tweede verbalisant, verbalisant [C] . Verbalisant [C] heeft de gegevens verwerkt, zoals deze in het zaakoverzicht zijn opgenomen. Uit het aanvullend proces-verbaal, opgemaakt door verbalisant [B] , volgt dat hij aan verbalisant [C] een afstand tot de rijlijn van veertien meter heeft doorgegeven, maar dat verbalisant [C] een afstand tot de rijlijn van drie meter heeft genoteerd. Het hof stelt vast dat in het onderhavige geval het zaakoverzicht op dit punt aldus niet correct is. Met betrekking tot de vraag of, en zo ja welke, gevolgen daaraan dienen te worden verbonden acht het hof doorslaggevend of aannemelijk is dat door dit verzuim de betrouwbaarheid van de snelheidsmeting zodanig is aangetast dat in redelijkheid niet vastgesteld kan worden dat de gedraging is verricht.
7. Alvorens vorenomschreven vraag te beantwoorden, stelt het hof voorop het met de betrokkene eens te zijn dat de afstand tot de rijlijn wel degelijk effect heeft op de juistheid van de snelheidsmeting. Het hof acht het echter aannemelijk dat verbalisant [B] in het aanvullend proces-verbaal tot uitdrukking heeft willen brengen dat het
onjuist noterenvan de afstand tot de rijlijn in het zaakoverzicht geen invloed heeft gehad op de juistheid van de meting. De kantonrechter heeft dit ten onrechte niet opgemerkt. Voor wat betreft het belang van (het noteren van) de afstand tot de rijlijn merkt het hof het volgende op.
8. In een strafzaak betreffende een met behulp van een laserapparaat gemeten snelheidsovertreding heeft het hof in zijn arrest van 7 december 2007 (LJN BB9617) overwogen, dat de omstandigheid dat de afstand tot de rijlijn niet in het proces-verbaal is opgenomen niet meebrengt dat het resultaat van de meting niet tot het bewijs van het strafbare feit kan worden gebezigd. Dit oordeel berust - zakelijk weergegeven - op de omstandigheid dat (anders dan bij de radarapparatuur) de hoek waaronder gemeten wordt geen invloed heeft op het door het laserapparaat weergegeven resultaat en voorts op de ratio van het vermelden van de afstand tot de rijlijn in het proces-verbaal. Deze is gelegen in het feit dat door de vermelding van zowel de afstand tot de rijlijn als de afstand tot het gemeten voertuig, de hoek waaronder is gemeten - en daarmee het zogenoemde cosinuseffect - kan worden bepaald. Indien het voertuig recht van voren of van achteren wordt gemeten (en de afstand tot de rijlijn dus gelijk is aan nul) is de gemeten snelheid gelijk aan de werkelijke snelheid. Is de hoek waaronder wordt gemeten maximaal, d.w.z. negentig graden, dan is de gemeten snelheid ongeacht de werkelijk gereden snelheid gelijk aan nul. Teneinde de werkelijk gereden snelheid zo dicht mogelijk te benaderen is het wenselijk dat cosinuseffect te minimaliseren. Dit wordt bereikt door de hoek waaronder wordt gemeten zo klein mogelijk te houden. In de praktijk wordt voorgeschreven dat de afstand tot de rijlijn niet groter mag zijn dan een tiende van de afstand tot het gemeten voertuig. Indien die verhouding 1:10 wordt gehanteerd wijkt de gemeten snelheid niet meer dan 0,5% af van de werkelijk gereden snelheid. Naarmate de hoek waaronder wordt gemeten groter is, wordt de gemeten snelheid in verhouding tot de werkelijk gereden snelheid lager, hetgeen dus in het voordeel van de betrokkene is.
9. Uit de informatie in het dossier volgt dat de afstand tot het gemeten voertuig 182 meter bedroeg en de afstand tot de rijlijn veertien meter was. Laatstgenoemde afstand is kleiner dan een tiende van de gemeten afstand tot het voertuig van 182 meter.
10. In tegenstelling tot hetgeen de betrokkene meent, is het hof van oordeel dat het enkele feit dat in het zaakoverzicht een onjuiste afstand tot de rijlijn is vermeld niet meebrengt dat zodanige twijfel ontstaat aan de betrouwbaarheid van de meting dat daardoor niet kan worden vastgesteld dat de gedraging is verricht. Uit het aanvullend proces-verbaal blijkt genoegzaam dat de verbalisant die de meting heeft uitgevoerd een afstand tot de rijlijn van veertien meter heeft gehanteerd en genoteerd. Dat verbalisant [C] deze gegevens wellicht niet juist heeft gehoord of overgenomen, doet aan de verrichte meting niets af. Ditzelfde geldt voor het onjuist noteren van het merk van het voertuig van de betrokkene. Hoewel slordig te noemen, geeft dit het hof geen aanleiding te twijfelen aan de verrichte snelheidsmeting. Nergens blijkt verder uit dat, afgezien van de afstand tot de rijlijn, ook de in het zaakoverzicht genoteerde snelheid niet juist zou zijn. Het enkel opwerpen van deze mogelijkheid door de betrokkene is daartoe niet voldoende.
10. De betrokkene is, zowel met het onjuist noteren van het merk van zijn voertuig als met het in eerste instantie onjuist noteren van de afstand tot de rijlijn, niet in zijn verdedigingsbelang geschaad nu er bij hem, zeker gelet op het feit dat hij is staande gehouden, redelijkerwijs geen misverstand kan zijn ontstaan omtrent de vraag op welke gedraging de hem opgelegde sanctie betrekking heeft en waartegen hij zich moet verdedigen. Aanleiding tot het vernietigen van de inleidende beschikking op dit punt bestaat dan ook niet.
12. De verwijzing door de betrokkene naar het arrest van de Hoge Raad mag niet baten. In die zaak overweegt de Hoge Raad dat, indien de betrouwbaarheid van de meting wordt aangevochten, er zal moeten blijken van een onderzoek naar de vraag of het meetmiddel voldoet aan en is gebruikt met inachtneming van de daaraan uit een oogpunt van betrouwbaarheid te stellen eisen. Zowel uit de gegevens in het zaakoverzicht als uit het nadere onderzoek in de vorm van een aanvullend proces-verbaal heeft het hof afgeleid dat er sprake is van een meetmiddel dat op de juiste wijze is ingesteld en voldoet aan de geldende voorschriften. Het hof heeft, mede gelet op het onder 10. overwogene, geen reden om hieraan te twijfelen.
13. Gelet op het onder 8. overwogene is aannemelijk dat de door de betrokkene gereden snelheid overeenkomt met de gemeten snelheid, dan wel hoger is geweest dan de gemeten snelheid. Het hof acht dit des te meer aannemelijk nu de betrokkene niet ontkent met de gemeten snelheid te hebben gereden. Sterker nog, uit de verklaring van de betrokkene bij zijn staande houding volgt dat hij op het moment van de snelheidsmeting net zijn gas (het hof leest: gaspedaal) intrapte.
14. Op basis van het voorgaande is het hof van oordeel dat de betrokkene de gedraging heeft verricht. Gelet op het verweer van de betrokkene dient het hof vervolgens te beoordelen of er redenen zijn om de sanctie achterwege te laten.
15. De betrokkene spreekt in zijn beroep over valsheid in geschrifte nu er een onjuistheid is vermeld in het zaakoverzicht. Het hof gaat hierin niet mee. Volgens artikel 225 van het Wetboek van Strafecht kan van valsheid in geschrifte worden gesproken indien het geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen
valselijk is opgemaaktof vervalst, met
het oogmerk om het als echt en onvervalst te doen gebruikenof door anderen te doen gebruiken. Nergens blijkt uit dat er sprake is van meer dan een, weliswaar onhandig te noemen, per abuis onjuiste notering van een gegeven door de verbalisant die het zaakoverzicht heeft opgemaakt. Niet aannemelijk is gemaakt dat de verbalisant het zaakoverzicht valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om het als echt en onvervalst te doen gebruiken.
16. De verwijzing naar de strafzaak waaraan de betrokkene refereert, kan om meerdere redenen geen stand houden. Op de eerste plaats is een strafzaak, zowel materieel -als procedureel, niet gelijk te stellen aan een zaak op grond van de Wahv. Daarnaast had de wijziging van de tenlastelegging in de strafzaak zwaarwegende gevolgen voor de strafeis en daarmee, mocht hiervan sprake zijn, van de straftoemeting. In de onderhavige zaak twijfelt het hof, zoals hiervoor reeds uitvoerig beschreven, niet aan de (uitkomst van de) verrichte snelheidsmeting en staat vast dat de betrokkene de gedraging heeft verricht. Het onjuist noteren van de afstand tot de rijlijn heeft dan ook geen invloed op de hoogte van de aan de betrokkene opgelegde sanctie nu voor iedere snelheidsovertreding in de Wahv door de wetgever is vastgelegd welk boetebedrag hieraan hangt. Wellicht ten overvloede merkt het hof nog op dat de twee verdachten in de drugszaak, bij nadere bestudering van het door de betrokkene overgelegde krantenartikel, vanwege de wijziging van de tenlastelegging niet zijn vrijgesproken (de betrokkene spreekt van een sepot), maar dat de zaak enkel is aangehouden.
17. Gelet op het voorgaande is er geen reden om de inleidende beschikking te vernietigen. De kantonrechter heeft het beroep, weliswaar niet geheel op juiste gronden, terecht ongegrond verklaard. Het hof zal diens beslissing dan ook bevestigen.