Beoordeling
1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 370,- opgelegd ter zake van “parkeren op een gehandicaptenparkeerplaats zonder duidelijk zichtbare geldige gehandicaptenparkeerkaart”, welke gedraging zou zijn verricht op 29 januari 2016 om 19:45 uur op de Jansstraat te Haarlem met het voertuig met het kenteken [00-YY-YY] .
2. De betrokkene was de bewuste dag met zijn schoonmoeder op pad in Haarlem. Omdat zij slecht ter been is, heeft de betrokkene gebruik gemaakt van een gehandicaptenparkeerplaats. De betrokkene voert aan de gehandicaptenparkeerkaart achter het linker voorraam van zijn voertuig te hebben geplaatst, tezamen met een blauwe parkeerschijf. Nu de gehandicaptenparkeerkaart wel duidelijk zichtbaar was, hetgeen ook volgt uit de verklaring van de verbalisant, is de gedraging niet verricht. In hoger beroep heeft de betrokkene een gehandicaptenparkeerkaart overgelegd.
3. De gedraging betreft een overtreding van artikel 26, aanhef en onder b, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990), dat luidt:
“Op een gehandicaptenparkeerplaats mag slechts worden geparkeerd:
b. een motorvoertuig op meer dan twee wielen waarin een geldige gehandicaptenparkeerkaart duidelijk zichtbaar is aangebracht, indien het parkeren rechtstreeks verband houdt met het vervoer van de gehandicapte aan wie de kaart is verstrekt, dan wel met het vervoer van een of meerdere personen die in een instelling verblijven, indien de kaart aan het bestuur van die instelling is verstrekt;
4. Artikel 4 van de Regeling gehandicaptenparkeerkaart houdt het volgende in:
“1. De gehandicaptenparkeerkaart moet op zodanige wijze bij de voorruit worden aangebracht, dat de voorzijde ervan buiten het voertuig behoorlijk leesbaar is.
2. Als voorzijde geldt de zijde waarop de vervaldatum van de gehandicaptenparkeerkaart vermeld staat.”
5. Dat het voertuig van de betrokkene geparkeerd stond op een gehandicaptenparkeerplaats staat niet ter discussie. Voor de vraag of de onderhavige gedraging is verricht, is van belang of er een geldige gehandicaptenparkeerkaart duidelijk zichtbaar in het voertuig was aangebracht. Onder 'duidelijk zichtbaar' moet worden verstaan dat de gehandicaptenparkeerkaart van buiten het voertuig behoorlijk leesbaar dient te zijn, zoals in de Regeling gehandicaptenparkeerkaart is omschreven.
6. In zaken op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
7. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht onder meer het volgende in:
“Links dashboard gehandicaptenkaart maar daarop parkeerschijf en daarom geen info leesbaar. Zie foto's.”
8. Voorts bevat het dossier een aanvullend proces-verbaal van 13 juni 2016, waarin de verbalisant, voor zover relevant, het volgende verklaart:
"Op vrijdag 29 januari 2016 rond 19:45 uur bevond ik, verbalisant, mij in uniform gekleed en met handhaving belast op de openbare weg Jansstraat ter hoogte van perceelnummer 50 te Haarlem. Ik zag op voornoemde locatie en tijdstip gedurende 10 minuten een grijze auto van het merk Volvo met kenteken [00-YY-YY] geparkeerd staan op een gehandicaptenparkeerplaats. Links op het dashboard lag een gehandicaptenkaart (het hof leest: gehandicaptenparkeerkaart), maar er lag een parkeerschijf bovenop die het zich op relevante gegevens ontnam, zoals de geldigheidsduur."
9. Tevens bevinden zich foto's in het dossier die de verbalisant van de gedraging heeft gemaakt. Hierop is het voertuig van de betrokkene zichtbaar waarin links op het dashboard een gehandicaptenparkeerkaart ligt met de voorzijde boven. Het onderste gedeelte van de gehandicaptenparkeerkaart is grotendeels afgedekt door een parkeerschijf.
10. Uit artikel 26, onder b, van het RVV 1990 kan worden afgeleid dat de geldigheid van een gehandicaptenparkeerkaart slechts dan kan worden vastgesteld indien deze kaart duidelijk zichtbaar is aangebracht in het voertuig. In samenhang met het bepaalde in artikel 4 van de Regeling gehandicaptenkaart houdt dit concreet in dat een gehandicaptenparkeerkaart op zodanige wijze bij de voorruit moet zijn geplaatst dat de voorzijde van buitenaf behoorlijk leesbaar moet zijn. De gegevens ter verificatie van de geldigheid van de gehandicaptenparkeerkaart betreffen de gegevens die onderaan de kaart op de voorzijde staan, zijnde het kaartnummer, de vervaldatum, het kaarttype en de instantie die de kaart heeft afgegeven. Door nu juist deze gegevens - door het daarop plaatsen van een parkeerschrijf - af te schermen, kon de geldigheid van de gehandicaptenparkeerkaart door de verbalisant niet worden gecontroleerd. De conclusie is dan ook dat de betrokkene de desbetreffende kaart niet conform de van toepassing zijnde regelgeving in het voertuig heeft neergelegd en dat er aldus sprake is van strijd met het bepaalde in artikel 26, onder b, van het RVV 1990 en artikel 4 van de Regeling gehandicaptenparkeerkaart nu de kaart niet duidelijk zichtbaar was aangebracht.
11. Het hof stelt voorts vast dat zich bij de stukken een kopie van een gehandicaptenparkeerkaart bevindt ten name van mevrouw [B] , waarop de hoofdletter ‘B’ is vermeld. Een dergelijke kaart is ingevolge artikel 1, tweede lid, van de Regeling gehandicaptenparkeerkaart slechts geldig in geval degene aan wie die kaart is afgegeven
als bestuurdervan een voertuig gebruikmaakt van een gehandicaptenparkeerplaats. Nu uit het verweer van de betrokkene volgt dat niet de kaarthouder, maar hij zelf als bestuurder van een voertuig gebruik heeft gemaakt van een gehandicaptenparkeerplaats, komt hem geen beroep toe op het aan de gehandicaptenparkeerkaart verbonden recht om te parkeren op een gehandicaptenparkeerplaats. Dit leidt tot de conclusie dat, zelfs indien wordt aangenomen dat de gehandicaptenparkeerkaart wel duidelijk zichtbaar was aangebracht, er in de onderhavige situatie geen sprake was van een (voor de betrokkene) geldige gehandicaptenparkeerkaart.
12. Gelet op het bovenstaande staat vast dat de gedraging is verricht. Er zijn geen omstandigheden gebleken waaronder de sanctie dient te worden vernietigd of gematigd. Het beroep is door de kantonrechter dan ook terecht ongegrond verklaard en diens beslissing wordt bevestigd.