Beoordeling
1. Ingevolge het bepaalde in artikel 14, eerste lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) kan tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden worden ingesteld, indien de opgelegde administratieve sanctie bij die beslissing meer bedraagt dan € 70,-. Op grond van het tweede lid van die bepaling kan tevens hoger beroep worden ingesteld in geval de kantonrechter het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het niet (tijdig) stellen van zekerheid.
2. De sanctie die aan de betrokkene is opgelegd bedraagt € 61,-. De situatie als bedoeld in het tweede lid van artikel 14, Wahv, doet zich hier niet voor.
3. De gemachtigde stelt dat het appelverbod niet geldt. Hij heeft daartoe gewezen op een arrest van het hof 8 november 2010, waarin is overwogen dat het toepassingsgebied van artikel 14, tweede lid, van de Wahv is verruimd.
4. Dit verweer treft geen doel. Het hof verwijst daartoe naar het arrest van het hof van 12 juli 2018 (ECLI:NL:GHARL:2018:6402, te vinden op rechtspraak.nl) en het in overweging 4 van dat arrest genoemde arrest van het hof van 15 december 2017 (ECLI:NL:GHARL:2017:11074, eveneens gepubliceerd op rechtspraak.nl). Tegen de beslissing van de kantonrechter staat daarom in beginsel geen hoger beroep open. 5. De gemachtigde van de betrokkene stelt in hoger beroep verder dat het appelverbod moet worden doorbroken (het hof begrijpt: buiten toepassing moet worden gelaten). Hij voert daartoe - kort samengevat - aan dat hij niet bekend is met de tussenbeslissing van de rechtbank van 28 april 2016, waarin de mogelijkheid is geboden de gronden van het beroep in te dienen. Daarnaast is appellant niet bekend met een oproeping voor de zitting bij de kantonrechter en heeft de kantonrechter, na aanhouding van de behandeling van de zaak, uitspraak gedaan zonder partijen op te roepen voor een nieuwe zitting. Volgens de gemachtigde is sprake van strijd met artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), omdat het kantonberoep niet inhoudelijk is behandeld.
6. Indien de kantonrechter - in strijd met artikel 12, eerste lid, van de Wahv - degene aan wie de sanctie is opgelegd niet in de gelegenheid heeft gesteld om zijn standpunt op de openbare zitting toe te lichten, kan het in artikel 6 van het EVRM besloten liggende recht op toegang tot de rechter meebrengen, dat het appelverbod van artikel 14, eerste lid, van de Wahv, wegens strijd met deze bepaling, buiten toepassing moet worden gelaten. Verder heeft het hof in het genoemde arrest van 12 juli 2018 geoordeeld dat niet iedere situatie waarin de kantonrechter afziet van het houden van een vervolgzitting meebrengt dat het appelverbod buiten toepassing moet worden gelaten. Van belang is daarbij het (gestelde) belang dat door het achterwege blijven van de vervolgzitting is geschaad.
7. Het hof stelt vast dat de stukken van het geding een aan de gemachtigde gerichte oproep bevat d.d. 3 februari 2016 voor de zitting van de kantonrechter van 14 april 2016 te 10:00 uur. De ontvangst hiervan is door de gemachtigde in het hoger beroepschrift niet betwist. De gemachtigde stelt dat "appellant", de betrokkene namens wie hij beroep heeft ingesteld, niet bekend is met de oproep voor de zitting.
8. Het hof is van oordeel dat met de uitnodiging van de gemachtigde is voldaan aan de uit artikel 12, eerste lid, van de Wahv voortvloeiende verplichting om de betrokkene in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze op een openbare zitting toe te lichten. De gemachtigde dient, gelet op artikel 6:17 van de Algemene wet bestuursrecht, de betrokkene op de hoogte te stellen van deze uitnodiging. Deze klacht faalt derhalve, zodat dit niet leidt tot het buiten toepassing laten van het appelverbod.
9. De gemachtigde heeft in een later stadium van de procedure, nadat de schriftelijke fase was afgesloten, aangegeven dat hij met "appellant", voor zover het gaat om het ontvangen van brieven en processtukken, ook de gemachtigde van de appellant heeft bedoeld. Het hof stelt vast dat het hoger beroepschrift niet anders gelezen kan worden dan dat de betrokkene, die door de gemachtigde "appellant" wordt genoemd, de oproep voor de zitting niet heeft ontvangen en dat er niet over wordt geklaagd dat de gemachtigde de oproep voor de zitting niet heeft ontvangen. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat in het beroepschrift onderscheid wordt gemaakt tussen "appellant" en "gemachtigde" en dat van de gemachtigde, als professioneel rechtsbijstandverlener, mag worden verwacht dat hij zich adequaat uitdrukt en de betekenis kent van de door hem gehanteerde terminologie.
Dit brengt mee dat het hof hetgeen wordt aangevoerd beschouwt als een eerst thans naar voren gebrachte stelling dat de gemachtigde de oproep voor de zitting niet heeft ontvangen. Het hof acht deze (enkele) stelling niet geloofwaardig en zal om die reden hieraan voorbijgaan. Het hof betrekt daarbij dat de gemachtigde deze stelling ook in latere stadia van een zeer groot aantal andere procedures naar voren brengt, zelfs in procedures die al met een arrest van het hof zijn afgedaan en in procedures waarin dit niet van toepassing kan zijn, terwijl bovendien de formulering in de nagekomen brief onvoldoende specifiek en concreet op de betreffende zaak is toegespitst. Slechts is volstaan met een algemene en voorwaardelijke formulering.
10. Uit de stukken blijkt verder dat de kantonrechter naar aanleiding van de zitting van
14 april 2016 de behandeling van de zaak bij beslissing van 28 april 2018 heeft aangehouden om de betrokkene de gelegenheid te bieden alsnog gronden van het beroep aan te voeren. De kantonrechter heeft vervolgens, nadat geen gronden waren ontvangen, op het beroep beslist zonder de zaak opnieuw ter zitting te behandelen.
11. Met betrekking tot de vraag of de gemachtigde door het achterwege blijven van een vervolgzitting in zijn belangen is geschaad heeft de gemachtigde gesteld dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om op de aanvullende informatie te reageren. Van aanvullende informatie is echter geen sprake geweest, omdat de behandeling van de zaak is aangehouden om de gemachtigde nogmaals in de gelegenheid te stellen de gronden van het beroep in te dienen. Hetgeen de gemachtigde heeft gesteld leidt dan ook niet tot het oordeel dat de gemachtigde door het achterwege blijven van een vervolgzitting in zijn belangen is geschaad. Dit leidt derhalve evenmin tot het buiten toepassing laten van het appelverbod.
12. Onder verwijzing naar het meer genoemde arrest van het hof van 12 juli 2018 kan ook hetgeen de gemachtigde overigens heeft aangevoerd en wat er in de kern op neerkomt dat de kantonrechter onjuist heeft beslist, er niet toe leiden dat het appelverbod buiten toepassing wordt gelaten.
13. Gelet op het voorgaande zal het hof het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren.
14. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, zal het hof het verzoek tot vergoeding van kosten afwijzen.