ECLI:NL:GHARL:2018:7865

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 juni 2018
Publicatiedatum
3 september 2018
Zaaknummer
21-002606-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in mensenhandelzaak met minderjarige slachtoffers en de reikwijdte van artikel 273f lid 1 sub 5 Sr

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte was eerder vrijgesproken van mensenhandel, maar het hof heeft het vonnis vernietigd en de verdachte alsnog veroordeeld. De zaak betreft de huisvesting van een minderjarige prostituee door de verdachte, die op de hoogte was van haar activiteiten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, door de minderjarige in zijn woning te huisvesten en klanten te laten ontvangen, heeft bijgedragen aan de seksuele uitbuiting van het slachtoffer. Het hof heeft de reikwijdte van artikel 273f lid 1 sub 5 van het Wetboek van Strafrecht onderzocht en geconcludeerd dat het passief blijven van de verdachte niet kan worden gekwalificeerd als 'enige handeling ondernemen'. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarbij rekening is gehouden met de omstandigheden van de zaak, waaronder de korte periode van uitbuiting en het feit dat de verdachte niet eerder was veroordeeld voor mensenhandel. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002606-16
Uitspraak d.d.: 15 juni 2018
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 26 april 2016 met parketnummer 08-910037-15 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1]
wonende te [adres] ,
thans uit anderen hoofde verblijvende in Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis – waarbij de verdachte was vrijgesproken - hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 1 juni 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. O.R.R. Hetterscheidt, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het anders dan de rechtbank wel tot een veroordeling komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 20 april 2014 t/m 6 mei 2014 te [plaats] en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een ander genaamd [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2]
- heeft gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer] (sub 2°) terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
en/of
- ( telkens) een ander, genaamd [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met en/of voor een derde tegen betaling dan wel ten aanzien van die [slachtoffer] (telkens) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van die seksuele handelingen (sub 5°) terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet had(den) bereikt,
en/of
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele handelingen van die [slachtoffer] met of voor een derde tegen betaling, (sub 8°), terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet had(den) bereikt,
immers heeft hij, verdachte,
werkruimte en/of woonruimte in zijn woning aan de Vassebrink 5 te [plaats] aan die [slachtoffer] en/of [medeverdachte] ter beschikking gesteld en/of heeft hij, verdachte, zijn woning ter beschikking gesteld voor het maken van erotische/sexy/pornografische foto's ten behoeve van seksadvertenties en/of heeft hij verdachte, die [medeverdachte] voornoemd en/of die [slachtoffer] , gefaciliteerd met internet voor het maken en/of het plaatsen van (een) seksadvertentie(s) van die [slachtoffer] op een of meerdere sexsites;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Standpunten Openbaar Ministerie en verdediging

Het Openbaar Ministerie heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken voor zover de tenlastelegging ziet op het strafbaar gestelde in artikel 273f lid 1 sub 2 Sr, maar dat hij wel kan worden veroordeeld ten aanzien van de onderdelen van de tenlastelegging die betrekking hebben op artikel 273f lid 1 sub 5 en 8.
Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte van de gehele tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.

Oordeel hof

Ten aanzien van sub 2
Uit de bewijsmiddelen volgt dat aangeefster toen zij 17 was - samen met de toen 32 jarige [medeverdachte] - korte tijd (ongeveer anderhalve week) bij verdachte heeft ingewoond en dat zij in de woning van verdachte klanten ontving met wie zij tegen betaling seks had. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte wist van haar prostitutiewerkzaamheden in zijn woning en ook dat verdachte wist dat zij minderjarig was.
Verdachte heeft dit beaamd, maar daaraan toegevoegd dat hij pas wist van die prostitutiewerkzaamheden op het moment dat aangeefster al in zijn huis verbleef en dat hij bovendien [medeverdachte] en aangeefster hierop heeft aangesproken en dat ze ongeveer een week later zijn vertrokken. Verdachte begreep (toen aangeefster in zijn huis verbleef) dat [medeverdachte] de vriend was van aangeefster en verdachte zag dat [medeverdachte] de baas over haar speelde. Uit de verklaring van aangeefster blijkt niet dat verdachte aangeefster of [medeverdachte] heeft aangesproken, maar wel dat er tussen aangeefster en verdachte afspraken waren over het openen van de deur in verband met het klantenbezoek. Hoe dan ook heeft verdachte aangeefster, ondanks dat hij wist van haar activiteiten, in zijn woning laten wonen en het klantenbezoek in zijn woning niet verboden met als gevolg dat de klanten bleven komen.
Het hof gaat er vanuit dat zodra een minderjarige gebracht is in een situatie waarin zij (of hij) tegen betaling seks heeft met anderen, sprake is van seksuele uitbuiting van die minderjarige. Verdachte was op de hoogte van de seksuele dienstverlening door een minderjarige in zijn woning en dus was hij op de hoogte van de uitbuiting van aangeefster in zijn woning. Ondanks die wetenschap is verdachte aangeefster blijven huisvesten waardoor aangeefster, zoals verdachte wist, klanten kon en ook bleef ontvangen in die woning en waardoor de situatie van uitbuiting werd gecontinueerd. Naar het oordeel van het hof kan daarom tot een bewezenverklaring worden gekomen van de tenlastelegging voor zover deze ziet op artikel 273f lid 1 sub 2 Sr, namelijk het huisvesten met het oogmerk van seksuele uitbuiting, waarbij het om een minderjarige gaat.
Van het tenlastegelegde medeplegen zal het hof verdachte vrijspreken. Het dossier bevat onvoldoende bewijs om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] -of een ander- om aangeefster te huisvesten.
Ten aanzien van sub 5
Volgens de advocaat-generaal kan bewezen worden verklaard dat verdachte samen met [medeverdachte] enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist dat aangeefster zich daardoor beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde, terwijl zij minderjarig was.
Zoals boven al is gesteld gaat het hof er van uit dat verdachte pas nadat aangeefster bij hem is komen wonen er achter kwam dat zij klanten in zijn woning ontving. Hoewel verdachte niet blij was met de situatie heeft hij de ontvangst van klanten niet verboden of aangeefster zijn woning uitgestuurd. Hij heeft de situatie gedoogd. De vraag die het hof dient te beantwoorden is of het passief blijven - dat resulteerde in het onderdak blijven verlenen - voldoende is om tot een bewezenverklaring te komen van (samen met een ander) ‘enige handeling ondernemen’. Het hof beantwoordt die vraag ontkennend. Taalkundig duidt ‘enige handeling ondernemen’ op een bepaalde activiteit waaronder niet valt het niet optreden of de situatie gedogen. Het hof ziet geen aanleiding deze term ruimer uit te leggen dan de taalkundige betekenis, gelet op de reikwijdte die de strafbaarstelling van sub 5 ook bij een restrictieve interpretatie van die term reeds heeft en (in deze zaak) het feit dat het gedogen van verdachte van de uitbuiting van aangeefster reeds valt onder de strafbaarstelling van artikel 273f lid 1 sub 2 Sr.
Het hof merkt op dat als het (door een ruimere uitleg van ‘enige handeling ondernemen’) wel tot een bewezenverklaring was gekomen er sprake was van eendaadse samenloop met hetgeen is bewezenverklaard met betrekking tot sub 2 en het dus voor de op te leggen straf geen verschil had gemaakt.
Ten aanzien van sub 8
Uit het dossier volgt dat [medeverdachte] al langer dan aangeefster bij verdachte in de woning verbleef en dat hij in ruil voor dit verblijf verdachte zo nu en dan wat geld gaf. Uit het dossier blijkt echter onvoldoende dat het geld dat door [medeverdachte] werd overhandigd bestond of mede bestond uit het geld dat [medeverdachte] of aangeefster had ontvangen van de klanten van aangeefster. Het hof zal verdachte daarom vrijspreken van hetgeen hem onder sub 8 is tenlastegelegd.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in
of omstreeksde periode van 20 april 2014 t/m 6 mei 2014 te [plaats]
en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een ander genaamd [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2]
- heeft gehuisvest
of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer] (sub 2°) terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
en/of
- (telkens) een ander, genaamd [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met en/of voor een derde tegen betaling dan wel ten aanzien van die [slachtoffer] (telkens) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van die seksuele handelingen (sub 5°) terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet had(den) bereikt,
en/of
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele handelingen van die [slachtoffer] met of voor een derde tegen betaling, (sub 8°), terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet had(den) bereikt,
immers heeft hij, verdachte,
werkruimte en/
ofwoonruimte in zijn woning aan de Vassebrink 5 te [plaats] aan die [slachtoffer]
en/of [medeverdachte]ter beschikking gesteld
en/of heeft hij, verdachte, zijn woning ter beschikking gesteld voor het maken van erotische/sexy/pornografische foto's ten behoeve van seksadvertenties en/of heeft hij verdachte, die [medeverdachte] voornoemd en/of die [slachtoffer] , gefaciliteerd met internet voor het maken en/of het plaatsen van (een) seksadvertentie(s) van die [slachtoffer] op een of meerdere sexsites;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
mensenhandel.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Door de advocaat-generaal is een gevangenisstraf geëist van één jaar waarvan 8 maanden voorwaardelijk.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Bij het bepalen van de straf voor mensenhandel gaat het hof uit van de strafdoeleinden, te weten de vergelding, speciale en generale preventie.
In verband met die strafdoeleinden acht het hof voor strafoplegging in mensenhandel in het algemeen de volgende omstandigheden van belang:
- de periode waarin sprake is geweest van uitbuiting;
- het aantal slachtoffers dat is uitgebuit;
- de omstandigheid dat sprake is van een georganiseerd verband;
- de wijze (zoals de mate van geweld) waarop het slachtoffer is gedwongen/bewogen de prostitutiewerkzaamheden te doen;
- de leeftijd en/of kwetsbaarheid van het slachtoffer;
- het aantal dagen per week en het aantal uren per dag waarop er gewerkt moest worden;
- de werkzaamheden die verricht moesten worden;
- de werkomstandigheden (werken op straat of binnen, werken tijdens ziekte en zwangerschap, zonder condoom);
- de hoeveelheid geld die werd afgedragen;
- het percentage van de verdiensten dat moest worden afgedragen;
- overige omstandigheden zoals gedwongen abortus, tatoeages en borstvergrotingen;
- de rol van verdachte met betrekking tot die uitbuiting (vervulde hij een kernrol of was hij ‘slechts’ faciliterend);
- de houding van de verdachte (heeft hij inzicht getoond in het kwalijke van zijn gedrag);
- relevante recidive.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het huisvesten van een minderjarige prostituee, terwijl hij wist dat zij klanten in zijn woning ontving en zij minderjarig was. Mensenhandel is een ernstig strafbaar feit. Minderjarigen moeten kunnen opgroeien in een omgeving waar zij zich veilig kunnen ontwikkelen, ook op seksueel gebied. Gezien hun jeugdige leeftijd kan van hen niet worden verwacht dat zij zelf voldoende in staat zijn hun seksuele integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien. Zij behoeven zo veel mogelijk bescherming en inbreuken op die persoonlijke levenssfeer en seksuele integriteit rechtvaardigen derhalve in beginsel een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.
Ten aanzien van de hierboven genoemde voor de strafmaat relevante omstandigheden geldt (in het voordeel van verdachte) dat sprake was van een korte periode, verdachte ‘slechts’ faciliterend was en verdachte niet eerder veroordeeld is voor mensenhandel. In het nadeel van verdachte geldt dat hij blijkens het uittreksel justitiële documentatie van 14 mei 2018 een uitgebreid strafblad heeft, maar vooral dat hij de prostitutiewerkzaamheden van een minderjarigen (door middel van het huisvesten) heeft gefaciliteerd, ondanks het feit dat hij wist van die minderjarigheid.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden passend en geboden is. Het hof heeft hierbij tevens rekening gehouden met de omstandigheid dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM. Na het instellen van het hoger beroep door de officier van justitie op 10 mei 2016 tot aan de dag van de uitspraak van het hof zijn ruim twee jaren verstreken. Het hof zal bij de strafoplegging rekening houden met deze overschrijding van de redelijke termijn in die zin dat een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden passend en geboden zou worden geacht indien de schending niet had plaatsgevonden

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 63 en 273f van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door
mr. J.D. den Hartog, voorzitter,
mr. H. Heins en mr. H.L. Stuiver, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.M.M. van der Waerden, griffier,
en op 15 juni 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Stuiver is buiten staat om dit arrest mede te ondertekenen