ECLI:NL:GHARL:2018:7938

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 september 2018
Publicatiedatum
4 september 2018
Zaaknummer
200.222.187/01 en 200.222.324/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eiswijziging in incidenteel hoger beroep niet toegestaan; strikte regels voor wijziging van eis in hoger beroep

In deze tussenbeschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gedateerd 4 september 2018, wordt de eiswijziging van de geïntimeerden in incidenteel hoger beroep door het hof niet toegestaan. De zaak betreft een hoger beroep van de Nederlands Aardolie Maatschappij B.V. (NAM) tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de eisers, bestaande uit een groep natuurlijke personen, schadevergoeding vorderden voor immateriële schade als gevolg van aardbevingen gerelateerd aan gaswinning in hun woongebied. De eisers hadden hun eis willen wijzigen, maar het hof oordeelt dat deze wijziging niet tijdig is ingediend, aangezien de memorie van grieven in het incidenteel appel al was ingediend. Het hof stelt dat de wijziging van eis in hoger beroep aan strikte regels is gebonden en dat de eiswijziging in dit geval niet voldoet aan de voorwaarden die zijn gesteld in de rechtspraak. De rolraadsheer concludeert dat er geen uitzonderingen zijn die de eiswijziging rechtvaardigen, en dat de bezwaren van NAM tegen de eiswijziging gegrond zijn. De rolbeschikking eindigt met de mededeling dat recht zal worden gedaan op de vorderingen van de eisers zoals deze luiden na de eiswijziging in eerste aanleg.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummers gerechtshof 200.222.187/01 en 200.222.324/01
(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland C/19/109680 en C/19/109028)
rolbeschikking van 4 september 2018 in:
zaaknr. 200.222.187/01
Nederlands Aardolie Maatschappij B.V.,
gevestigd te Assen,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
NAM,
advocaat: mr. M.A. Leijten, kantoorhoudend te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde1],
wonende te [A] ,
en 22 andere natuurlijke personenzoals vermeld in het appelexploot van 24 mei 2017,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden1] c.s.,
geïntimeerden in het principaal hoger beroep,
appellanten in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eisers,
advocaat: mr. P.W. Huitema, kantoorhoudend te Groningen,
en in
zaaknr. 200.222.324/01
Nederlands Aardolie Maatschappij B.V.,
gevestigd te Assen,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
NAM,
advocaat: mr. M.A. Leijten, kantoorhoudend te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde2],
wonende te [B] ,
en 103 andere natuurlijke personenzoals vermeld in het appelexploot van 24 mei 2017,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden2] c.s.,
geïntimeerden in het principaal hoger beroep,
appellanten in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eisers,
advocaat: mr. P.W. Huitema, kantoorhoudend te Groningen.

1.Het geding in hoger beroep

1.1
Het verloop van de procedures is in beide zaken als volgt:
- de dagvaardingen in hoger beroep van 24 mei 2017;
- de memorie van grieven in principaal appel (met producties 26 tot en met 37) van 12 december 2017;
- de memorie van antwoord in principaal appel, tevens memorie van grieven in incidenteel appel (met producties 139 tot en met 169) van 20 februari 2018;
- de akte wijziging van eis zijdens [geïntimeerden1] c.s. en [geïntimeerden2] c.s. van 24 april 2018;
- de akte bezwaar eiswijziging/vermeerdering van NAM van 15 mei 2018.
1.2
Rolbeschikking op het verzet tegen de eiswijziging is bepaald op heden, waartoe partijen de stukken hebben overgelegd.

2.De beoordeling

2.1
Het gaat in deze zaak in het kort om het volgende.
2.2
In eerste aanleg hebben [geïntimeerden1] c.s. en [geïntimeerden2] c.s. de publiekrechtelijke rechtspersoon de Staat der Nederlanden (Ministerie van Economische Zaken; hierna: de Staat) en NAM in rechte betrokken, stellende onder meer dat zij recht hebben op vergoeding van immateriële schade als gevolg van de aardbevingen die zich in hun woongebied hebben voorgedaan en die het gevolg zijn van de gaswinning aldaar.
2.3
[geïntimeerden1] c.s. en [geïntimeerden2] c.s. hebben in eerste aanleg onder meer gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
"V. voor recht verklaart dat NAM en de Staat hoofdelijk aansprakelijk zijn, althans dat NAM of de Staat aansprakelijk is voor de door de eisers, althans een door de rechtbank te bepalen aantal eisers geleden en/of nog te lijden immateriele schade ex artikel 6:106 BW en NAM en/of de Staat hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van die schade aan eisers, althans aan een door de rechtbank te bepalen aantal eisers, nader op te maken bij staat, en te vereffenen volgens de wet, althans tot een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag aan schadevergoeding;"
2.4
In de akte wijziging van eis geven [geïntimeerden1] c.s. en [geïntimeerden2] c.s. aan dat zij hun eis op dit punt willen wijzigen als volgt:
"V. voor recht verklaart dat NAM en de Staat hoofdelijk aansprakelijk zijn, althans dat NAM of de Staat aansprakelijk is voor de door eiser, althans een door de rechtbank te bepalen aantal eisers geleden en/of nog te lijden immateriële schade ex artikel 6:106 BW en NAM en/of de Staat hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van de schade aan eisers, althans aan een door de rechtbank te bepalen aantal eisers, primair door deze schade per eiser zelf te begroten/schatten ex artikel 612 Rv. juncto 6:97 BW, subsidiair door deze schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet."
2.5
Ter toelichting hebben [geïntimeerden1] c.s. en [geïntimeerden2] c.s. kort gezegd aangevoerd dat het hof in deze procedure de immateriële schade van de verschillende gedupeerden kan begroten door deze te schatten. De feiten en omstandigheden van de individuele schadegevallen zijn in eerste aanleg naar voren gebracht en NAM heeft daar (ook in haar memorie van grieven) op gereageerd. Door de verschillende schades al in deze procedure vast te stellen, kunnen schadestaatprocedures achterwege blijven, hetgeen de procesefficiency ten goede komt. Van strijd met de goede procesorde is geen sprake, aldus [geïntimeerden1] c.s. en [geïntimeerden2] c.s., omdat NAM reeds in maart 2018 op de hoogte is gesteld van de voorgenomen eiswijziging en zich in de nog te nemen memorie van antwoord in incidenteel appel voldoende teweer kan stellen tegen deze vordering. Het direct begroten van de schade zal ook duidelijkheid geven voor buitengerechtelijke gesprekken, aldus tot zover [geïntimeerden1] c.s. en [geïntimeerden2] c.s.
2.6
NAM heeft ter onderbouwing van haar verzet tegen de eiswijziging (samengevat) het volgende aangevoerd. Volgens NAM is de eiswijziging een grief tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, locatie Assen (hierna: de rechtbank) van 1 maart 2017, waarvan beroep. Deze grief is echter tardief, omdat zij pas na de memorie van antwoord in principaal appel, tevens memorie van grieven in incidenteel appel is opgeworpen. Ook overigens voldoet de eiswijzing niet aan de tweeconclusieregel van art. 347 lid 1 Rv, aldus NAM, die verder betwist dat de individuele schadegevallen in eerste aanleg voldoende zijn toegelicht. Van bevordering van de procesefficiency is geen sprake, aangezien de geslaagde vorderingen van [geïntimeerden1] c.s. en [geïntimeerden2] c.s. tot vergoeding van de materiële schade, door de rechtbank reeds naar de schadestaat zijn verwezen. Verder wordt door [geïntimeerden1] c.s. en [geïntimeerden2] c.s. ten onrechte de suggestie gewekt dat op dit moment schikkingsonderhandelingen plaatsvinden. Aldus tot zover NAM.
2.7
De rolraadsheer overweegt dat op grond van art. 130 lid 1 Rv juncto art. 353 lid 1 Rv aan de appellant in principaal of incidenteel appel de bevoegdheid toekomt zijn eis of de gronden daarvan te wijzigen. De toelaatbaarheid van een eiswijziging moet, zo nodig ambtshalve, mede worden beoordeeld in het licht van de herstelfunctie van het hoger beroep. De grenzen van het toelaatbare worden echter overschreden indien de eiswijziging leidt tot onredelijke vertraging van het geding en/of tot onredelijke bemoeilijking van de verdediging.
2.8
De bevoegdheid om de eis of de gronden daarvan te wijzigen is in hoger beroep beperkt. Nadat de in art. 347 lid 1 Rv genoemde conclusies zijn genomen, is de mogelijkheid om de eis of de grondslag daarvan te wijzigen, beperkt tot de uitzonderingen die zijn genoemd in HR 20 juni 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC4959) en HR 19 juni 2009
(ECLI:NL:HR:2009: BI8771). Daarbij is niet van belang of de eiswijziging kan worden aangemerkt als een nieuwe grief (vgl. HR 8 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1224).
2.9
Een uitzondering op deze "in beginsel strakke regel" kan worden aangenomen indien de wederpartij ondubbelzinnig erin heeft toegestemd dat de verandering of vermeerdering van eis plaatsvindt, of indien de aard van het geschil meebrengt dat in een later stadium nog zodanige verandering of vermeerdering van eis kan plaatsvinden. Voorts kan in het algemeen een verandering of vermeerdering van eis na het tijdstip van de memorie van grieven of antwoord toelaatbaar zijn, indien daarmee aanpassing wordt beoogd aan eerst na dat tijdstip voorgevallen of gebleken feiten en omstandigheden en de eiswijziging ertoe strekt te voorkomen dat het geschil aan de hand van inmiddels achterhaalde of onjuist gebleken (juridische of feitelijke) gegevens zou moeten worden beslist, of dat - indien dan nog mogelijk - een nieuwe procedure zou moeten worden aangespannen om het geschil alsnog aan de hand van de juiste en volledige gegevens te kunnen doen beslissen. Onverkort blijft dan gelden dat de eisverandering of -vermeerdering niet in strijd mag komen met de eisen van een goede procesorde.
2.1
De eiswijziging van [geïntimeerden1] c.s. en [geïntimeerden2] c.s. voldoet niet aan de "in beginsel strakke regel". [geïntimeerden1] c.s. en [geïntimeerden2] c.s. hebben immers op de rol van
20 februari 2018 van grieven gediend in het incidenteel hoger beroep, terwijl zij hun eiswijziging pas in een akte van 24 april 2018 hebben opgenomen en toegelicht.
2.11
Naar het oordeel van de rolraadsheer doet zich hier niet één van de uitzonderingen voor als beschreven in 2.9. NAM heeft niet ingestemd met de eiswijziging en er is geen sprake van nieuwe feiten en/of omstandigheden die zich hebben voorgedaan nadat [geïntimeerden1] c.s. en [geïntimeerden2] c.s. in incidenteel appel van grieven hebben gediend. Voorts is gesteld noch gebleken dat de aard van het geschil meebrengt dat in een later stadium nog een eiswijziging kan plaatsvinden. Toetsing van de eiswijziging van [geïntimeerden1] c.s. en [geïntimeerden2] c.s. aan de eisen van de goede procesorde kan gelet op het voorgaande achterwege blijven.
2.12
De conclusie luidt dat NAM terecht bezwaar heeft gemaakt tegen de eiswijziging van [geïntimeerden1] c.s. en [geïntimeerden2] c.s. Het hof zal derhalve in incidenteel appel recht doen op de vorderingen van [geïntimeerden1] c.s. en [geïntimeerden2] c.s. zoals die luiden na de eiswijziging in eerste aanleg (zie rechtsoverweging 3.1 van het vonnis van 1 maart 2017).
De beslissing
De rolraadsheer:
verklaart de bezwaren van NAM tegen de eisvermeerdering van [geïntimeerden1] c.s. en [geïntimeerden2] c.s. gegrond;
verstaat dat in hoger beroep recht zal worden gedaan op de vorderingen van [geïntimeerden1] c.s. en [geïntimeerden2] c.s. zoals die luiden na eiswijziging in eerste aanleg;
verwijst de zaken naar de rol van
16 oktober 2018voor memorie van antwoord in incidenteel appel.
Deze rolbeschikking is gegeven door mr. J.H. Kuiper, rolraadsheer, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 4 september 2018 in bijzijn van de griffer.