Het hof geeft [G] daarbij verder in overweging om aandacht te besteden aan het volgende. De deskundige concludeert in het bericht van 13 juli 2016 onder meer dat de ouders dusdanig verblind zijn geraakt en vast zijn komen te zitten in de in het deskundigenbericht beschreven patronen, dat zij feitelijk geen rekening houden met de behoeften van [de minderjarige] . De ouders zijn ook niet meer in staat om bij de uitvoering van de omgangsregeling rekening te houden met elkaar en met de belangen van [de minderjarige] . Zij bevinden zich in de derde fase van de escalatieladder en kunnen niet meer objectief denken en handelen, waardoor zij ook geen oog hebben voor elkaars en [de minderjarige] belang. Zij denken beiden te denken en handelen vanuit het belang van [de minderjarige] , maar feitelijk is dit niet het geval aangezien [de minderjarige] veel mee krijgt van de spanningen en conflicten tussen hen en er niet eens een normale overdracht mogelijk is, terwijl juist dat voor een kind erg belangrijk is.
Het hof acht bovenstaande conclusies, die weliswaar dateren van 2016 maar nog steeds actueel zijn, zeer zorgelijk en acht het nog zorgelijker dat de ouders, zo hebben zij desgevraagd ter zitting verklaard, zich beiden niet herkennen althans zich niet kunnen vinden in de hiervoor omschreven conclusies van de deskundige.
Daarnaast acht het hof het zeer zorgelijk dat de moeder, zo is in hoger beroep gebleken, een hulpverlener heeft ingeschakeld ( [F] ), zonder de vader hierbij te betrekken. De moeder heeft desgevraagd verklaard dat de hulpverlener alleen nog maar een plan van aanpak heeft opgesteld en dat zij de vader nog zal gaan betrekken in het hulpverleningstraject. Het hof betwijfelt echter of dit daadwerkelijk zal gebeuren nu voor het hof onduidelijk is gebleven waarom de vader niet in het betreffende plan van aanpak wordt vermeld. In dat plan van aanpak wordt als primaire steungroep van [de minderjarige] de moeder en de grootmoeder (mz) vermeld.
Het hof wijst de ouders en de betrokken hulpverlening er verder op dat - anders dan in voornoemd plan van aanpak van [F] wordt vermeld - [de minderjarige] wanneer hij twaalf jaar of ouder is niet zelf mag kiezen of hij al dan niet naar de vader gaat: wanneer de ouders niet onderling overeenstemming bereiken over de omgangsregeling, zal de rechter - nadat [de minderjarige] in de gelegenheid is gesteld om zijn mening hierover kenbaar te maken - beslissen of, en zo ja, welke omgangsregeling dient te worden vastgesteld. [de minderjarige] mag dus op twaalfjarige leeftijd niet ‘kiezen’, maar slechts zijn mening kenbaar maken, waarna het de rechter is die
- met inachtneming van alle overige factoren die van belang zijn - beslist welke regeling het meest in het belang van [de minderjarige] geacht wordt.
Verder is uit het verhandelde ter zitting naar voren gekomen dat het de kennelijke bedoeling van de moeder is om een pgb aan te vragen voor de in te zetten hulpverlening door [F] . Het hof wijst de betrokkenen er op dat uit alle stukken duidelijk naar voren komt dat de zorgen over [de minderjarige] voortkomen uit het conflict op ouderniveau en niet op kindniveau. Het is dus aan de ouders om hulp te zoeken voor hun eigen problematiek en ervoor te zorgen dat zij als ouders van [de minderjarige] kwesties over [de minderjarige] kunnen regelen; indien zij als ouders van [de minderjarige] op behoorlijke wijze met elkaar kunnen omgaan, zal er geen hulpverlening voor [de minderjarige] nodig zijn, althans zal de noodzaak hiertoe minder zijn: [de minderjarige] is vooral gebaat bij een stabiele situatie zonder strijd tussen de ouders.