ECLI:NL:GHARL:2018:8061

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 september 2018
Publicatiedatum
10 september 2018
Zaaknummer
200.238.344/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de machtiging tot uithuisplaatsing en gedeeltelijke uitoefening van gezag in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtigingen tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, die het ouderlijk gezag uitoefent over deze kinderen, had in hoger beroep verzocht om de uithuisplaatsingen ongedaan te maken. De gecertificeerde instelling (GI) had eerder verzocht om de machtigingen te verlengen en om gedeeltelijke uitoefening van het gezag over [de minderjarige2] toe te kennen aan de GI.

Het hof heeft vastgesteld dat de machtigingen tot uithuisplaatsing op het moment van de bestreden beschikking van 1 februari 2018 reeds waren verlopen. De wet staat niet toe dat een machtiging tot uithuisplaatsing met terugwerkende kracht wordt verlengd. Hierdoor kon de bestreden beschikking niet in stand blijven. Ook de bepaling dat het gezag gedeeltelijk door de GI zou worden uitgeoefend, had geen wettelijke basis, aangezien de uithuisplaatsing was verlopen en er enkel sprake was van een ondertoezichtstelling.

Het hof heeft daarom de bestreden beschikking vernietigd voor zover deze aan het oordeel van het hof was onderworpen en de verzoeken van de GI tot verlenging van de machtigingen en tot gedeeltelijke uitoefening van het gezag afgewezen. De overige onderdelen van de bestreden beschikking zijn bekrachtigd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de rechters en de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.238.344/01
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad:
C/16/448681 / JL RK 17-694 (verlenging machtiging uithuisplaatsing [de minderjarige1] )
C/16/448683 / JL RK 17-695 (verlenging machtiging uithuisplaatsing [de minderjarige2] )
C/16/449273 / JL RK 17-716 ( toekenning gedeeltelijke uitoefening gezag [de minderjarige2] )
C/16/449450 / JL RK 17-721 (intrekking machtiging uithuisplaatsing [de minderjarige1] en [de minderjarige2] )
C/16/450452 / JL RK 17-769 (intrekking machtiging uithuisplaatsing [de minderjarige1] )
beschikking van 4 september 2018
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J. Visscher te Amersfoort, 
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
kantoorhoudend te Almere,
verweerder,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[het gezinshuis],
gevestigd te [B] ,
verder te noemen: het gezinshuis.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 1 februari 2018, uitgesproken onder voormelde zaaknummers (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 26 april 2018;
- het verweerschrift van de GI;
- een faxbericht van mr. Uijt de boogaardt van 5 juni 2018;
- een journaalbericht van mr. Visscher van 5 juli 2018 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 11 juli 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn de moeder en haar advocaat, namens de GI mw. [C] , namens de raad de heer [D] en namens de minderjarige [de minderjarige1] is mr. Uijt de boogaardt verschenen.
2.3
De minderjarige [de minderjarige1] is niet gehoord. Namens hem is ter zitting zijn advocaat mr. Uijt de boogaardt verschenen, die aangaf contact met haar cliënt te hebben gehad over de zaak. Naar het oordeel van het hof kan hier mee worden volstaan nu, zoals uit het hierna volgende blijkt, de zaak niet inhoudelijk zal worden beoordeeld.

3.Feiten

3.1
De moeder heeft uit verschillende relaties vier kinderen over wie zij (inmiddels) alleen het ouderlijk gezag uitoefent waaronder, voor zover hier van belang, [de minderjarige1] , geboren [in] 2002 (hierna: [de minderjarige1] ) en [de minderjarige2] , geboren [in]
2006 (hierna: [de minderjarige2] ). [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben nog een oudere (half)zus [de minderjarige3] (2001) en inmiddels ook een jonger (half)broertje [de minderjarige4] (2017).
3.2
Bij beschikking van 16 februari 2017 zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI. Bij beschikking van 9 mei 2017 is de definitieve ondertoezichtstelling uitgesproken voor de duur van een maand, bij beschikking van 8 juni 2017 verlengd tot
9 mei 2018.
3.3
Bij beschikking van 16 februari 2017 is een spoedmachtiging uithuisplaatsing afgegeven voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Bij beschikking van 9 mei 2017 is een definitieve machtiging afgegeven voor de duur van een maand, bij beschikking van 8 juni 2017, hersteld bij beschikking van 11 juli 2017, verlengd tot 9 december 2017. Die beschikking is door het hof in hoger beroep bekrachtigd bij beschikking van 7 december 2017 voor zover aan dat hoger beroep van de moeder onderworpen (de machtigingen tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ).
3.4
Bij verzoekschriften van 23 oktober 2017heeft de GI verzocht de machtigingen tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] respectievelijk [de minderjarige2] te verlengen met ingang van 8 december 2017 voor de duur van de ondertoezichtstelling (9 mei 2018). Voorts heeft de GI bij verzoekschrift van 2 november 2017 op de voet van artikel 1:265e lid 1 sub a BW verzocht te bepalen dat het gezag over [de minderjarige2] gedeeltelijk wordt toegekend aan de GI, namelijk voor zover het betreft de aanmelding voor een onderwijsinstelling (regulier basisonderwijs), en te bevelen dat deze gedeeltelijke gezagstoekenning zal worden aangetekend in het gezagsregister.
3.5
Bij beschikking van 5 december 2017 zijn de machtigingen tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verlengd tot 25 december 2017 onder aanhouding van de beslissing voor het overige.
3.6
Bij beschikking van 21 december 2017 zijn voormelde machtigingen verlengd tot
1 februari 2018 onder aanhouding van de beslissing voor het overige.
3.7
In de bestreden beschikking van 1 februari 2018 zijn de machtigingen tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling, zijnde (destijds) tot 9 mei 2018. Voorts is bepaald dat het gezag over [de minderjarige2] gedeeltelijk wordt uitgeoefend door de GI, met betrekking tot de aanmelding van voornoemde minderjarige bij een onderwijsinstelling.

4.4. De omvang van het geschil

4.1
Het geschil betreft de verlenging van de machtigingen tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] met ingang van 1 februari 2018 tot 9 mei 2018 en de toekenning van de gedeeltelijke uitoefening van het gezag aan de GI voor zover het betreft de aanmelding van [de minderjarige2] bij een onderwijsinstelling.
4.2
Het verzoek van de moeder in hoger beroep strekt ertoe dat de uithuisplaatsingen van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , alsmede voormelde toekenning van de gedeeltelijke uitoefening van het gezag aan de GI voor aanmelding van de [de minderjarige2] bij een onderwijsinstelling, ongedaan worden gemaakt.
4.3
De GI heeft in het verweerschrift en ter zitting een toelichting gegeven op de actuele situatie van de moeder en de kinderen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen een minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.2
Overeenkomstig artikel 1:265e lid 1 BW kan de kinderrechter bij de verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing en ook nadat deze machtiging is verleend, op verzoek bepalen dat het gezag gedeeltelijk wordt uitgeoefend door de gecertificeerde instelling die het toezicht uitoefent, voor zover dit noodzakelijk is in verband met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Hij kan dit onder meer doen met betrekking tot de aanmelding van de minderjarige bij een onderwijsinstelling.
5.3
Het is het hof gebleken dat ten tijde van de bestreden beschikking van 1 februari 2018 de termijn van de voorliggende machtigingen tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] reeds was verstreken. Deze machtigingen waren immers geldig tot 1 februari 2018. Een machtiging tot uithuisplaatsing kan naar het oordeel van het hof niet worden verlengd nadat de termijn van de voorliggende machtiging is verlopen. De wet kent in dit verband niet de mogelijkheid om een machtiging tot uithuisplaatsing met terugwerkende kracht te verlengen. Hieruit volgt dat de bestreden beschikking om formele redenen niet in stand kan blijven.
5.4
Voor wat betreft de bepaling dat het gezag gedeeltelijk wordt uitgeoefend door de GI geldt dat hiervoor geen wettelijke basis aanwezig was. Omdat de uithuisplaatsing was verlopen was er slechts nog sprake van een ondertoezichtstelling. Overheveling van het gezag is in dat geval niet mogelijk.
5.5
Gelet op het voorgaande komt het hof aan een inhoudelijke beoordeling van de in geding zijnde maatregelen niet toe en zal het hof beslissen als volgt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de bestreden beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 1 februari 2018 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
en opnieuw rechtdoende:
wijst de inleidende verzoeken van GI tot verlenging van de machtigingen tot uithuisplaatsing van de voornoemde minderjarigen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (tot 9 mei 2018) en tot gedeeltelijke uitoefening van het gezag voor zover het de aanmelding van [de minderjarige2] bij een onderwijsinstelling betreft, af;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C. Koopman, I.A. Vermeulen en M.P. Den Hollander, bijgestaan door mr. A.J.Th. Harkema als griffier en is in het openbaar uitgesproken op 4 september 2018.