ECLI:NL:GHARL:2018:8066

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 september 2018
Publicatiedatum
10 september 2018
Zaaknummer
17/00993
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake persoonsgebonden aftrek voor specifieke zorgkosten en belastingaanslag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) van belanghebbende, die een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.705 had, verminderd tot € 22.633. De Inspecteur had bezwaar gemaakt tegen deze uitspraak, omdat belanghebbende aanspraak maakte op aftrek van specifieke zorgkosten, waaronder extra kleding en beddengoed, ten bedrage van € 1.240. De Inspecteur had deze kosten niet in aftrek toegelaten, wat leidde tot het hoger beroep.

Tijdens de zitting op 8 juni 2018 heeft de Inspecteur een nieuw standpunt ingenomen, waarna het Hof het onderzoek heropende. Belanghebbende, die gehuwd is en drie kinderen heeft, had in zijn aangifte IB/PVV 2014 een bedrag van € 3.084 aan specifieke zorgkosten opgevoerd, maar de Inspecteur betwistte de noodzaak van de extra kosten voor kleding en beddengoed. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat de huisstofmijtallergie van zijn gezin leidde tot extra kosten voor kleding en beddengoed. De enkele verklaring van de huisarts was onvoldoende om deze kosten te onderbouwen.

Het Hof concludeerde dat de Inspecteur terecht de aftrek voor specifieke zorgkosten had afgewezen en dat er geen sprake was van een bewuste standpuntbepaling van de belastingdienst in voorgaande jaren. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en de aanslag werd verminderd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.231. De beslissing werd op 11 september 2018 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 17/00993
uitspraakdatum: 11 september 2018
uitspraak van de achttiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Amsterdam(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland van 20 september 2017, nummer AWB 16/5236, in het geding tussen de Inspecteur en
[X]te [Z] (hierna: belanghebbende).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.705. Bij beschikking is belastingrente berekend.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.633.
1.4.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 8 juni 2018 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord: [A] en [B] namens de Inspecteur. Belanghebbende is niet verschenen. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is reeds aan de partijen toegestuurd.
1.6.
Ter zitting van 8 juni 2018 heeft de Inspecteur een nieuw standpunt ingenomen. Na de zitting heeft het Hof vanwege het nieuwe standpunt van de Inspecteur het onderzoek heropent en belanghebbende bij brief van 29 juni 2018 in de gelegenheid gesteld op dit standpunt van de Inspecteur te reageren. Belanghebbende heeft hierop niet gereageerd.
1.7.
Bij brief van 20 juli 2018 heeft het Hof aan belanghebbende en de Inspecteur aangegeven dat het Hof voornemens is om de zaak af te doen zonder nadere zitting en hen gevraagd te reageren als zij wel een nadere zitting wensen. Zij hebben hierop niet gereageerd.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is gehuwd met mevrouw [C] (hierna: de echtgenote) en hij heeft drie kinderen.
2.2.
De aangifte van belanghebbende vermeldt als zijn inkomen uit werk en woning een bedrag van € 26.605 en bij zijn echtgenote een inkomen uit werk en woning van € 15.229.
2.3.
In zijn aangifte IB/PVV 2014 heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op aftrek van een bedrag van € 3.084 als specifieke zorgkosten. Het gaat om de volgende posten:
Dieetkosten € 1.200
Uitgaven voor extra kleding en beddengoed € 930
Genees- en heelkundige hulp € 954
2.4.
De huisarts van de echtgenote en de kinderen van belanghebbende heeft op 24 november 2015 het volgende verklaard:
“Mevrouw [C] en haar 3 kinderen zijn allemaal bekend met huisstofmijtallergie en koemelkallergie. Daarbij is Mw [C] ook bekend met lactoseintolerantie.”
2.5.
Bij het vaststellen van de onderhavige aanslag heeft de Inspecteur de dieetkosten in aftrek toegelaten. De uitgaven voor extra kleding en beddengoed en de kosten voor genees- en heelkundige hulp heeft de Inspecteur niet in aftrek toegelaten.
2.6.
In zijn bezwaarschrift heeft belanghebbende aangegeven dat het bedrag voor uitgaven voor extra kleding en beddengoed dient te worden verhoogd naar een bedrag van € 1.240.
2.7.
De Inspecteur heeft in de beroepsfase erkend dat bij de berekening van de aftrek wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten alsnog het bedrag van € 954 aan genees- en heelkundige hulp kan worden meegenomen.
2.8.
De Rechtbank heeft het beroep tegen de aanslag IB/PVV 2014 gegrond verklaard en geoordeeld dat belanghebbende ook recht heeft op de aftrek van de bovengenoemde uitgaven voor extra kleding en beddengoed.

3.Geschil

3.1.
In hoger beroep is in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op aftrek van een bedrag van € 1.240 aan specifieke zorgkosten, te weten de uitgaven voor extra kleding en beddengoed voor vier personen. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Artikel 6.1, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) in de voor het jaar 2014 geldende tekst definieert de persoonsgebonden aftrek als het gezamenlijke bedrag van de in het kalenderjaar op de belastingplichtige drukkende persoonsgebonden aftrekposten. Ingevolge artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onderdeel d, van de Wet IB 2001 zijn de uitgaven voor specifieke zorgkosten persoonsgebonden aftrekposten.
4.2.
Ingevolge artikel 6.17, eerste lid, van de Wet IB 2001 zijn uitgaven voor specifieke zorgkosten de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor extra kleding en beddengoed alsmede daarmee samenhangende extra uitgaven, volgens bij ministeriële regeling te stellen regels.
4.3.
Ingevolge artikel 38 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 worden uitgaven voor extra kleding en beddengoed alsmede daarmee samenhangende extra uitgaven als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel g, van de Wet IB 2001 in aanmerking genomen voor een bedrag van € 310 dan wel, indien blijkt dat die uitgaven € 620 te boven gaan, voor een bedrag van € 775 indien de genoemde uitgaven voortvloeien uit ziekte of invaliditeit van een persoon als bedoeld in artikel 6.16 van de Wet IB 2001 die tot het huishouden van de belastingplichtige behoort en de ziekte of invaliditeit ten minste een jaar heeft geduurd of vermoedelijk zal duren.
4.4.
Ingevolge artikel 6.19, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet IB 2001 wordt het bedrag aan uitgaven, bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdelen b tot en met g, verhoogd met 40%, indien de belastingplichtige bij het begin van het kalenderjaar de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid (https://www.navigator.nl/document/openCitation/%20id13332f6ed37ffccf44456c31792bdb82), van de Algemene Ouderdomswet, niet heeft bereikt; een en ander mits het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek, niet te boven gaat het bedrag dat is genoemd in de tweede regel van de tweede kolom van de tabel in artikel 2.10a, eerste lid, zijnde voor 2014 het bedrag van € 34.404. Ingevolge het tweede lid van dit artikel worden, indien de belastingplichtige gedurende het gehele kalenderjaar een partner heeft, de uitgaven, bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdelen b tot en met g, van de belastingplichtige en de partner samengevoegd en geldt voor de toepassing van het eerste lid in plaats van het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek het gezamenlijke bedrag van de verzamelinkomens van de belastingplichtige en zijn partner vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek. Indien het gezamenlijke bedrag van de verzamelinkomens van de belastingplichtige en de in de eerste volzin bedoelde partner, vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek, niet te boven gaat het bedrag dat is genoemd in de tweede regel van de tweede kolom van de tabel in artikel 2.10a, eerste lid, en de belastingplichtige bij het begin van het kalenderjaar de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid (https://www.navigator.nl/document/openCitation/%20id13332f6ed37ffccf44456c31792bdb82), van de Algemene Ouderdomswet, niet heeft bereikt, maar de partner bij het begin van het kalenderjaar de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, wel heeft bereikt, wordt in afwijking in zoverre van het eerste lid het bedrag aan uitgaven, bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdelen b tot en met g, verhoogd met 113%.
4.5.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat zijn echtgenote en zijn drie kinderen huisstofmijtallergie hebben, waardoor sprake is van extra kosten voor kleding en beddengoed. Ter onderbouwing heeft belanghebbende een verklaring van de huisarts van 24 november 2015 overgelegd.
4.6.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende met de enkele verklaring van de huisarts van een later jaar waarin slechts wordt vermeld dat sprake is van huisstofmijtallergie niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij deze extra kosten heeft gemaakt voor kleding en beddengoed. Dat uit algemene wetenschap bekend is dat deze ziekte uitgaven voor extra kleding en beddengoed met zich brengt, acht de Inspecteur onjuist. Op het internet staan veel adviezen ter bestrijding van huisstofmijtallergie. Het aanschaffen van extra kleding en beddengoed wordt echter nergens genoemd.
4.7.
Het Hof is van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de huisstofmijtallergie heeft geleid tot kosten voor extra kleding en beddengoed. De enkele omstandigheid dat zijn echtgenote en zijn drie kinderen blijkens de verklaring van de huisarts van een later jaar huisstofmijtallergie hebben, is daarvoor onvoldoende. Met de Inspecteur is het Hof van oordeel dat niet uit algemene wetenschap bekend is dat huisstofmijtallergie leidt tot deze extra kosten. Informatie uit algemene bronnen zoals het internet kunnen de conclusie dat een dergelijke allergie automatisch tot extra kosten van kleding en beddengoed leidt, niet dragen.
4.8.
Belanghebbende heeft voorts gesteld dat in de jaren vóór 2014 de aftrek steeds is toegepast, zodat hij er op mocht vertrouwen dat deze aftrek ook in 2014 zou worden gehonoreerd.
4.9.
De Inspecteur heeft dit betwist en per jaar een toelichting gegeven over hoe een en ander is gelopen met bedekking tot de aftrek voor extra kleding en beddengoed. In 2009 is voor één persoon aftrek wegens specifieke zorgkosten aangevraagd en verleend. Dat betrof een elektronische aangifte die door de computer is gegaan. Die aangifte is niet gecontroleerd. In 2010 is geen aftrek wegens specifieke zorgkosten aangevraagd of verleend. In 2011 is tweemaal € 300 aangevraagd en verleend in verband met allergische astma. In 2012 is de aftrek overeenkomstig de aangifte verleend. Die aangifte is door de computer gegaan en niet gecontroleerd. In 2013 is geen aftrek verleend. Het beroep tegen deze uitspraak is niet-ontvankelijk verklaard. In 2015 is de aftrek overeenkomstig de aangifte verleend. Die aangifte is door de computer gegaan en niet gecontroleerd. In 2016 is voor drie personen aftrek wegens specifieke zorgkosten aangevraagd. Van vertrouwen kan gelet op deze geschiedenis geen sprake zijn.
4.10.
Gelet op het door de Inspecteur verschafte overzicht is de stelling van belanghebbende dat vóór 2014 de aftrek steeds is toegestaan feitelijk onjuist. Gelet op de wijze waarop de Inspecteur in de jaren voor 2014 met de aftrek voor extra kleding en beddengoed is omgegaan, is het Hof van oordeel dat geen sprake is van een bewuste standpuntbepaling van de zijde van de belastingdienst en slaagt het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel niet.
4.11.
Ter zitting heeft de Inspecteur verklaard dat de Rechtbank ten onrechte de verhoging van 40% heeft toegepast. De fout is ontstaan doordat de Inspecteur die verhoging ten onrechte in haar verweerschrift heeft opgenomen doordat zij was vergeten het inkomen van de echtgenote mee te nemen. Die onjuiste verhoging heeft de Rechtbank overgenomen, aldus de Inspecteur.
4.12.
Het gezamenlijk bedrag van de inkomens van belanghebbende en zijn echtgenote bedraagt € 42.883 en is daarmee hoger dan het bedrag dat is genoemd in de tweede regel van de tweede kolom van de tabel in artikel 2.10a, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (€ 34.404). Belanghebbende heeft daardoor geen recht op de verhoging als bedoeld in artikel 6.19 van de Wet op de Inkomstenbelasting 2001.
De berekening van het belastbaar inkomen uit werk en woning van belanghebbende wordt dan als volgt:
Aftrek dieet € 1.200
Aftrek medicijnen
€ 954+
€ 2.154
Drempel
€ 780-/-
Totale aftrek i.v.m. dieet en medicijnen € 1.374
Inkomen belanghebbende € 26.605
Aftrek i.v.m. dieet en medicijnen
€ 1.374-/-
Inkomen uit werk en woning € 25.231
4.13.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Hiertegen zijn door de Inspecteur geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is ten aanzien van de beschikking belastingrente in zoverre slechts gegrond voor zover het de vorenbedoelde wijziging van de aanslag betreft.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep van de Inspecteur gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten in verband met de behandeling van het hoger beroep.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent de proceskosten en het griffierecht,
– vernietigt de uitspraken op bezwaar van de Inspecteur,
– vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.231,
– vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Keulemans, in tegenwoordigheid van mr. W.B. Kok als griffier.
De beslissing is op 11 september 2018 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, Het lid van de enkelvoudige belastingkamer,
(W.B. Kok) (A.E. Keulemans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 11 september 2018.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.