Gelet op de inhoud van het tussenarrest zal het hof de beslissing van de kantonrechter en de beslissing van de officier van justitie, met gegrondverklaring van het beroep daartegen, vernietigen.
Aan de orde is of de betreffende boa Domein Openbare Ruimte bevoegd was om - in de onderhavige zaak - ten aanzien van het parkeren zonder parkeerschijf in een parkeerschijfzone een sanctie op te leggen. Het hof heeft bij tussenarrest van 8 maart 2016 de advocaat-generaal verzocht om hierover nadere informatie te verstrekken.
De advocaat-generaal reageert hier als volgt op. De onderhavige gedraging betreft een overtreding van artikel 25 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990). Ten tijde van de gedraging, op 6 februari 2015, was de Circulaire BOA (verder: Circulaire) van toepassing. In de Circulaire was het volgende geregeld ten aanzien van de bevoegdheid van de Boa Openbare Ruimte:"Domein I. Openbare ruimteDe boa Openbare ruimte is bevoegd om te handhaven op de volgende artikelen en wetten voor zover noodzakelijk voor een goede uitoefening van de functie en de daaraan gekoppelde taakomschrijving, tenzij de wet zich daar tegen verzet.- Wegenverkeerswet 1994 m.b.t. stilstaand verkeer m.u.v. art. 4, 5, 6, 10, 60, 82 RVV 1990 en art. 62 RVV voor zover het de C-borden in relatie tot de openbare orde."Hieruit leidt de advocaat-generaal af dat een Boa Domein Openbare Ruimte zonder meer bevoegd was voor gedragingen met betrekking tot stilstaand verkeer zoals de onderhavige gedraging. Artikel 25 RVV 1990 valt niet onder de in de Circulaire genoemde uitzonderingen. De beperking dat het moet gaan om een maatregel die is ingesteld in verband met de 'openbare orde', waarbij een en ander onderbouwd moet worden door middel van een verkeersbesluit, geldt alleen voor gedragingen met betrekking tot C-borden, de zogenaamde geslotenverklaringen. In de uitspraak van het hof van 10 juli 2017 (vindplaats op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2017:5888) betrof het ook de vraag of de handhaving van geslotenverklaringen bij milieuzones (bord C22) viel onder de openbare orde problematiek die tot de bevoegdheid van Boa's uit domein I behoort. Deze uitspraak had derhalve betrekking op een gedraging met betrekking tot C-borden en dus op een wezenlijk andere situatie dan in de onderhavige zaak. De advocaat-generaal komt dan ook tot de conclusie dat de Boa Domein Openbare Orde bevoegd was om ten aanzien van het parkeren zonder parkeerschijf in een parkeerschijfzone een sanctie op te leggen. De gemachtigde wijst erop dat het hof eerder heeft geoordeeld dat de bevoegdheid van de Boa als in onderhavige zaken in algemene zin betrekking moet hebben op de openbare orde en niet enkel op de door de advocaat-generaal genoemde gedragingen. Hij verwijst daartoe naar de uitspraken van het hof van 9 januari 2018 (vindplaats rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2018:288) en 20 maart 2018 onder WAHV-nummer 200.191.067. In de tussenuitspraak van 8 maart 2018 heeft het hof reeds geoordeeld dat de advocaat-generaal moet aantonen dat de verweten gedraging met de openbare orde te maken heeft en waaruit die relatie dan blijkt. Onder verwijzing naar twee uitspraken van de Hoge Raad van26 november 2010 en 4 september 2015 (NJ 2010/634 en NJ 2015/354) kan het hof hier volgens de gemachtigde niet op terugkomen. Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of het criterium 'in relatie tot de openbare orde', zoals genoemd in de bijlage A1 van de Circulaire, enkel geldt bij handhaving op negatie van C-borden of ook ten aanzien van het overtreden van de (niet uitgezonderde) artikelen betreffende stilstaand verkeer.
Het hof is van oordeel dat uit een nadere bestudering van de Circulaire volgt dat boa's openbare ruimte onder meer kunnen optreden tegen overtredingen die zien op stilstaand verkeer, zonder dat hiervoor vereist is dat het gaat om een maatregel die is ingesteld in verband met de openbare orde. Slechts ten aanzien van de negatie van C-borden is als voorwaarde gesteld dat zulks verband dient te houden met de openbare orde. Het hof verwerpt het verweer van de gemachtigde dat het hof eerder heeft geoordeeld dat de bevoegdheid van de boa als in onderhavige zaken in algemene zin betrekking moet hebben op de openbare orde. In de door hem aangehaalde arresten betrof het immers overtredingen van het bepaalde in artikel 62 RVV 1990 in samenhang met bord C1 van Bijlage 1 bij dat reglement en dus niet, zoals in de onderhavige zaak, een overtreding met betrekking tot stilstaand verkeer. Dat het hof niet zou mogen terugkomen op eerdere overwegingen, berust op een onjuiste toepassing en lezing van de door de gemachtigde aangehaalde arresten van de Hoge Raad, nu het hier niet de situatie betreft dat wordt teruggekomen op een in het tussenarrest van 8 maart 2018 gegeven bindende eindbeslissing.
Het voorgaande brengt mee dat de boa in de onderhavige zaak bevoegd was om ten aanzien van de door de betrokkene begane parkeerovertreding een sanctie op te leggen. Voor het overige heeft de gemachtigde ten aanzien van de gedraging aangevoerd dat niet afdoende gecommuniceerd was dat er ter plaatse, anders dan voorheen, sprake was van een parkeerschijfzone.
Het hof is van oordeel dat uit het zaakoverzicht in combinatie met het aanvullend proces-verbaal van de verbalisant van 20 mei 2015, voorzien van foto's van de gedraging en de bebording ter plaatse, blijkt dat duidelijk wordt aangegeven dat er een parkeerschijfzone van kracht is. Of de situatie voorheen al dan niet anders was en of hierover is gecommuniceerd, doet niet ter zake omdat het aan de betrokkene als weggebruiker is om oplettend te zijn ten aanzien van de aanwezige bebording en verkeerstekens. De verwijzing naar bijlage L van de Beleidsregels Buitengewoon Opsporingsambtenaar, gepubliceerd in de Staatscourant op 18 juni 2015, kan - wat van de gestelde inhoud daarvan ook zij - niet slagen nu deze Beleidsregels niet van toepassing waren toen de gedraging werd geconstateerd en geverbaliseerd. Het verweer van de gemachtigde faalt. Het hof zal het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaren.
9. Namens de betrokkene is verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Naar het oordeel van het hof komen de gevraagde kosten voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van een beroepschrift bij de kantonrechter, het indienen van een hoger beroepschrift en het indienen van een nadere toelichting. Aan het indienen van een beroepschrift dient telkens één punt te worden toegekend en aan het indienen van een nadere toelichting een halve punt. De waarde per punt bedraagt per
1 januari 2018 € 501,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 626,25 (=2,5 x € 501,- x 0,5).