Beoordeling
1. Bij de bestreden beslissing heeft de kantonrechter het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet duidelijk is dat [A] daadwerkelijk door of namens de betrokkene is gemachtigd beroep in te stellen. Verzocht was om een identiteitsbewijs over te leggen van de betrokkene, maar dit is niet gebeurd.
2. [A] voert in hoger beroep hiertegen aan dat bij de kantonrechter geen twijfel kon bestaan over zijn beroepsgerechtigdheid. De handtekening van de bestuurder van de betrokkene onder de machtiging komt overeen met de handtekening die door de bestuurder van de betrokkene onder het administratief beroepschrift is geplaatst. Daarnaast is bij de machtiging zowel een kopie van de inleidende beschikking als een kopie van de beslissing van de officier van justitie gevoegd. Het bevreemdt [A] voorts dat de kantonrechter hem heeft verzocht om een identiteitsbewijs van de betrokkene over te leggen nu duidelijk is dat rechtspersonen hierover niet beschikken.
3. Indien een ander dan de betrokkene beroep instelt, zal de kantonrechter naar analogie van artikel 8:24, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) van degene die het heeft ingesteld een schriftelijke machtiging kunnen verlangen. Wordt de gevraagde machtiging niet verstrekt of voldoet de verstrekte machtiging niet aan de daaraan te stellen eisen, dan kan ingevolge het bepaalde in artikel 6:6 Awb het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener van het beroep de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
4. De griffier van de kantonrechter heeft [A] bij brief van 13 september 2017 uitgenodigd voor de zitting van 20 oktober 2017. Daarbij is hij erop gewezen dat niet is gebleken dat hij gemachtigd is om namens de betrokkene beroep in te stellen. Voorts is hij in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 11 oktober 2017 de vereiste machtiging, en een identiteitsbewijs van de bestuurder van de betrokkene, over te leggen.
5. [A] heeft voorts bij schrijven van 28 september 2017 een machtiging overgelegd waaruit blijkt dat [E] , namens de betrokkene, hem heeft gemachtigd om de onderhavige beroepsprocedure te voeren. Hierbij is zowel de inleidende beschikking als de beslissing van de officier van justitie gevoegd.
6. De kantonrechter heeft klaarblijkelijk geoordeeld dat de overgelegde machtiging niet afdoende is, nu een kopie van het identiteitsbewijs van de bestuurder van de betrokkene ontbreekt. Het hof kan de kantonrechter hierin niet volgen. Een rechtspersoon kan niet zelf een machtiging afgeven. Dit dient te geschieden door de rechtsgeldig vertegenwoordiger van de rechtspersoon. Dit zal doorgaans de bestuurder van de rechtspersoon zijn. Indien de kantonrechter eraan twijfelde of de machtiging aan [A] was afgegeven namens de betrokkene, had het daarom op zijn weg gelegen om informatie op te vragen waaruit blijkt dat degene die namens de betrokkene de machtiging heeft afgegeven bevoegd was om de betrokkene te vertegenwoordigen. Dit bewijs kan worden verkregen door een uittreksel uit de Kamer van Koophandel op te vragen. Uit een kopie van een identiteitsbewijs kan niet worden afgeleid dat degene die de machtiging heeft afgegeven namens de rechtspersoon hiertoe bevoegd was. Door een kopie van een identiteitsbewijs op te vragen, heeft de kantonrechter [A] aldus niet op de juiste wijze in staat gesteld om het verzuim van het ontbreken van een geldige machtiging te herstellen. De kantonrechter heeft derhalve ten onrechte toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 6:6 van de Awb door het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Diens beslissing kan dan ook niet in stand blijven. Het hof zal doen hetgeen de kantonrechter had behoren te doen en het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beoordelen.
7. Het hof merkt nog op dat het, anders dan de kantonrechter, geen aanleiding ziet om te betwijfelen dat [A] namens de betrokkene gemachtigd is de onderhavige procedure te voeren. Om die reden wordt [A] in de onderhavige procedure door het hof als gemachtigde van de betrokkene aangemerkt.
8. De gemachtigde van de betrokkene voert tegen de beslissing van de officier van justitie aan dat er sprake is van schending van de hoorplicht. Het hof stelt vast dat het verzoek om te worden gehoord in administratief beroep op juiste wijze is gedaan. Op basis van deze grond - in het licht van bestendige en derhalve niet nader te bespreken vaste rechtspraak van het hof op dit punt - had de officier van justitie de (vertegenwoordiger van de) betrokkene dan wel de gemachtigde moeten horen. Het hof zal de beslissing van de officier van justitie daarom vernietigen.
9. Thans staat ter beoordeling het beroep tegen de inleidende beschikking waarbij aan de betrokkene als kentekenhouder een administratieve sanctie van € 83,- is opgelegd ter zake van “overschrijding maximum snelheid op autosnelwegen, met 11 km/h”, welke gedraging zou zijn verricht op 9 februari 2017 om 19:11 uur op de A2 RE HMP 83.3 te Beesd met het voertuig met het kenteken [0-YYY-00] .
10. De gemachtigde stelt zich op het standpunt dat uit de foto - mede vanwege het feit dat er meerdere voertuigen op zichtbaar zijn en dat de verschillende rijstroken niet duidelijk te onderscheiden zijn- niet blijkt dat de snelheidsovertreding met het voertuig van de betrokkene is verricht. Het meest belichte kenteken op de foto is het gemeten voertuig en dat is niet het voertuig van de betrokkene. De fotografische weergave is daarnaast niet de weergave van de exacte situatie, maar slechts een foto daarvan. De verklaring van de verbalisant in het zaakoverzicht kan bovendien niet als ambtsedige verklaring worden aangemerkt, zodat daaraan geen doorslaggevende betekenis mag worden toegekend.
11. In zaken op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
12. Blijkens de gegevens in het zaakoverzicht is in deze zaak sprake van een door middel van radarapparatuur geconstateerde en digitaal vastgelegde snelheidsovertreding. De tekst in het zaakoverzicht betreft kennelijk gegevens die automatisch door de apparatuur zijn gegenereerd, naar aanleiding van een op geautomatiseerde wijze vastgestelde gedraging. Het zaakoverzicht bevat dus, anders dan de gemachtigde kennelijk meent, geen verklaring van een verbalisant. Een administratieve sanctie kan op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wahv worden opgelegd voor een gedraging die, zoals hier, op geautomatiseerde wijze is vastgesteld. In het verlengde hiervan overweegt het hof dat, met verwijzing naar het arrest van 4 april 2017 (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2017:2855), de Wahv niet de eis stelt dat aan de oplegging van administratieve sancties een fysiek en ondertekend proces-verbaal ten grondslag ligt en kan aan het enkele ontbreken van een fysiek (ondertekend) proces-verbaal niet de betekenis toekomen dat de sanctie niet in stand kan blijven. 13. In het zaakoverzicht is, naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, onder meer de volgende tekst opgenomen:
“De overtreding werd langs elektronische weg geconstateerd en digitaal vastgelegd.
Door mij is waargenomen hetgeen langs elektronische weg is geconstateerd en vastgelegd. (…)
De werkelijke snelheid stelde ik vast m.b.v. een voor de meting geteste, geijkte en op de voorgeschreven wijze gebruikte snelheidsmeetmiddel.
Gemeten (afgelezen) snelheid : 146 km per uur.
Werkelijke (gecorrigeerde) snelheid : 141 km per uur.
Toegestane snelheid : 130 km per uur.
Overschrijding met : 11 km per uur.
De werkelijke snelheid is het resultaat van een, overeenkomstig de geldende Aanwijzing snelheidsoverschrijdingen en snelheidsbegrenzers van het college van Procureurs-generaal, uitgevoerde correctie op de met het meetmiddel gemeten (afgelezen) snelheid.
(…)
Soort snelheidsmeetmiddel: Radar.
Merk: Jenoptik
Type: Multaradar CT."
14. Voorts bevat het dossier een foto van de gedraging. Deze foto laat een tweetal voertuigen zien en een uitvergroting van het onder 9. omschreven kenteken. De op de foto vermelde gegevens komen overeen met de gegevens in de inleidende beschikking.
15. Uit het zaakoverzicht volgt dat de overtreding is waargenomen met een mobiele radarsnelheidsmeter van het type MultaRadar CT en kan uit de foto worden afgeleid dat de meetapparatuur rechts van de rijbaan stond opgesteld. Uit de handleiding van deze radarsnelheidsmeter, welke het hof ambtshalve bekend is, volgt dat bij deze opstelling de meest linker rijstrook wordt aangeduid als "lane 4". Volgens de informatie op de foto rijdt het gemeten voertuig op "lane 4". Het meest belichte kenteken rijdt op "lane 3". Bovendien komt dit kenteken niet overeen met het op de foto uitvergrootte kenteken van het gemeten voertuig. Het voertuig van de betrokkene rijdt op "lane 4" en betreft aldus het gemeten voertuig. Het hof heeft geen enkele reden om hieraan te twijfelen.
16. Het hof is van oordeel dat uit het samenstel van de foto, de daarbij behorende gegevens en de gegevens in het zaakoverzicht, volgt dat de gedraging is verricht. De enkele, niet onderbouwde stelling van de gemachtigde dat uit de foto niet volgt dat de overtreding met het voertuig van de betrokkene is verricht, is onvoldoende om aan de inhoud van de stukken van het dossier te twijfelen. Uit bovenstaande informatie volgt genoegzaam dat het voertuig van de betrokkene het gemeten voertuig is. Dat er nog andere voertuigen op de foto staan, maakt niet dat aan de uitgevoerde meting moet worden getwijfeld. De stelling van de gemachtigde dat de foto niet de weergave van de exacte situatie is, kan het hof niet volgen. Iedere foto betreft immers een fotografische weergave van een situatie. De exacte situatie is, in die zin, nimmer op beeld vast te leggen. Dit betekent echter niet dat het beeld dat uit de foto voortvloeit om die reden niet kan worden meegenomen. Het verweer van de gemachtigde faalt.
17. Gelet op het voorgaande, wordt het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard.
18. De proceskosten komen voor vergoeding in aanmerking. Aan het indienen van het beroepschrift bij de kantonrechter, het indienen van het hoger beroepschrift en het verschijnen ter zitting van het hof dienen in totaal drie punten te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 501,- en gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 751,50.