Beoordeling
1. Bij de bestreden beslissing heeft de kantonrechter het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet vaststaat dat [A] gemachtigd is om namens de betrokkene beroep in te stellen. De door [A] in het geding gebrachte machtiging is niet toereikend en dit verzuim is, ondanks gelegenheid daartoe, niet hersteld.
2. [A] voert in hoger beroep hiertegen aan dat bij de kantonrechter geen twijfel kon bestaan over zijn beroepsgerechtigdheid. Er is een tweetal uittreksels uit de Kamer van Koophandel overgelegd waaruit blijkt dat betrokkene wordt vertegenwoordigd door [E] B.V. als zijnde enig bestuurder. [E] B.V. wordt voorts vertegenwoordigd door enig bestuurder [F] . De machtiging in het dossier, inhoudende dat [F] [A] heeft gemachtigd om namens de betrokkene op te treden, is aldus sluitend.
3. Indien een ander dan de betrokkene beroep instelt, zal de kantonrechter naar analogie van artikel 8:24, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) van degene die het heeft ingesteld een schriftelijke machtiging kunnen verlangen. Wordt de gevraagde machtiging niet verstrekt of voldoet de verstrekte machtiging niet aan de daaraan te stellen eisen, dan kan ingevolge het bepaalde in artikel 6:6 Awb het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener van het beroep de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
4. Het hof merkt op dat het, anders dan de kantonrechter, geen aanleiding ziet om te betwijfelen dat [A] bevoegd is om namens de betrokkene te procederen. Uit het door [A] in de procedure bij de kantonrechter overgelegde uittreksel uit de Kamer van Koophandel blijkt dat [E] B.V. enig bestuurder is van de betrokkene en derhalve vertegenwoordigingsbevoegdheid bezit. [F] is op zijn beurt enig bestuurder van [E] B.V. en bezit dan ook vertegenwoordigingsbevoegdheid ten opzichte van [E] B.V.. In het dossier bevindt zich voorts een van 31 maart 2016 daterende machtiging waarbij [A] door [F] wordt gemachtigd. Gelet hierop had de kantonrechter [A] dan ook als gemachtigde van de betrokkene moeten aanmerken en heeft de kantonrechter ten onrechte toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 6:6 van de Awb door het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Diens beslissing kan dan ook niet in stand blijven. Het hof zal doen hetgeen de kantonrechter had behoren te doen en het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beoordelen.
5. Het hof merkt op dat [A] in hoger beroep als gemachtigde van de betrokkene wordt aangemerkt.
6. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de beslissing van de officier van justitie niet in stand kan blijven vanwege schending van de hoorplicht. Het hof stelt vast dat het verzoek om te worden gehoord in administratief beroep op juiste wijze is gedaan. Op basis van deze grond - in het licht van bestendige en derhalve niet nader te bespreken vaste rechtspraak van het hof op dit punt - had de officier van justitie de gemachtigde van de betrokkene moeten horen. Het hof zal daarom de beslissing van de officier van justitie vernietigen.
7. Thans staan ter beoordeling van het hof de door de gemachtigde aangevoerde bezwaren tegen de inleidende beschikking waarbij aan de betrokkene als kentekenhouder een administratieve sanctie van € 140,- is opgelegd ter zake van “handelen in strijd met gesloten verklaring in beide richtingen weg(gedeelte) bestemd voor bepaalde categorie voertuigen”, welke gedraging zou zijn verricht op 3 maart 2016 om 07:25 uur op de Hinthamereinde te
's-Hertogenbosch met het voertuig met het kenteken [00-YY-YY] .
8. De gemachtigde stelt zich op het standpunt dat in deze zaak niet blijkt van een reden waarom de bestuurder niet kon worden staande gehouden, zodat ten onrechte op kenteken is bekeurd. Daarnaast bevat het zaakoverzicht geen ambtsedige verklaring van een verbalisant om welke reden de inleidende beschikking dient te worden vernietigd. Voorts heeft de gemachtigde ter zitting aangevoerd dat het aanvullend proces-verbaal meer vragen oproept dan beantwoordt. Indien er sprake is van een geslotenverklaring in beide richtingen kan het niet zo zijn dat het voertuig van de betrokkene tegemoet is gereden door een ander voertuig.
9. Zoals het hof in zijn arrest van 4 april 2017, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2017:2855 heeft overwogen, stelt de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) niet de eis dat aan de oplegging van administratieve sancties een fysiek en ondertekend proces-verbaal ten grondslag ligt en kan aan het enkele ontbreken van een fysiek (ondertekend) proces-verbaal niet de betekenis toekomen dat de sanctie niet in stand kan blijven. Slechts brengt dit mee dat daaraan niet de bijzondere bewijskracht van een ambtsedige verklaring toekomt. Dit neemt niet weg dat de vaststelling dat een gedraging is verricht ook op een niet-ambtsedige verklaring van een verbalisant kan worden gebaseerd. 10. In het zaakoverzicht is, naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, onder meer de volgende tekst opgenomen:
"Auto reed vanaf het Hinthamereinde in de richting van de Graafseweg in verboden richting.
De reden dat niet is staandegehouden is dat voertuig van mij afreed.
De bebording is door mij gecontroleerd.
Gevaar/hinder bestond uit dat met een tegemoetkomend voertuig bijna een aanrijding werd veroorzaakt."
11. In het dossier bevindt zich tevens een aanvullend proces-verbaal d.d. 29 juni 2016, waarin de verbalisant - onder meer - het volgende verklaart:
"Door mij werd geconstateerd dat de bestuurder van het voertuig vanaf Hinthamereinde de Bartenbrug over reed zonder te stoppen. Aan de andere kant van de Bartenbrug aangekomen, kwam een personenauto aangereden van het Muntenbolwerk. Deze personenauto wilde rechtsaf de Bartenbrug op, maar kwam daar verdachte zijn auto tegen. Deze personenauto moest achteruit rijden om verdachte zijn auto door te laten. Dit ging erg moeilijk, zo moeilijk dat verdachte gedeeltelijk tegen het ter plaatste staande hekwerk aan reed. Anders kon hij deze personenauto niet passeren.
(…)
De verdachte heeft in het geheel geen werkzaamheden verricht op of aan de Bartenbrug en was daar op dat moment niet mee bezig."
12. Artikel 5 van de Wahv bepaalt - voor zover hier van belang - dat indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is, de administratieve sanctie wordt opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven. Deze bepaling moet aldus worden verstaan dat ingeval zich een reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder van het motorrijtuig, waarmee de geconstateerde gedraging is verricht, voordoet, die bepaling buiten toepassing dient te blijven en de sanctie aan die bestuurder dient te worden opgelegd. De rechter zal, indien de gedraging met toepassing van artikel 5 van de Wahv is opgelegd, zoals in dezen het geval, in het algemeen - dus ook zonder dat dat met zoveel woorden uit het dossier blijkt - ervan mogen uitgaan dat zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder heeft voorgedaan.
13. Nu de gemachtigde niet heeft geadstrueerd waarom zijns inziens staandehouding wel mogelijk was, biedt de verklaring van de verbalisant, waaruit volgt dat staandehouding geen optie was omdat het voertuig van de betrokkene zijn weg vervolgde
in tegengestelde richting, voldoende grond voor het oordeel dat zich in het onderhavige geval geen reële mogelijkheid tot staandehouding heeft voorgedaan. De verbalisant mocht daarom in dit geval volstaan met het bekeuren op kenteken. De sanctie is derhalve terecht met toepassing van artikel 5 van de Wahv aan de betrokkene, als kentekenhouder, opgelegd.
14. Het hof ziet voorts in hetgeen de gemachtigde aanvoert geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant inhoudende dat ter plaatse sprake was van een geslotenverklaring in beide richtingen en dat dit middels door de verbalisant gecontroleerde bebording was aangegeven. Dat het voertuig van de betrokkene een ander voertuig in tegengestelde richting is gepasseerd, maakt niet dat er geen sprake kan zijn van een geslotenverklaring in beide richtingen. Ook andere voertuigen kunnen immers in strijd handelen met deze geslotenverklaring.
15. Nu verder niet wordt ontkend dat ter plaatse met het voertuig van de betrokkene is gereden, is naar de overtuiging van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht. Omstandigheden waaruit volgt dat de sanctie moet worden vernietigd zijn niet gesteld noch gebleken. Het beroep tegen de inleidende beschikking is dan ook ongegrond.
16. De gevraagde kosten gemaakt in de procedure bij de kantonrechter en in hoger beroep komen voor vergoeding in aanmerking. Aan het indienen van het beroepschrift bij de kantonrechter, het indienen van het hoger beroepschrift en het verschijnen ter zitting van het hof dienen in totaal drie punten te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 501,- en gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 751,50.
17. De gemachtigde heeft voorts verzocht om vergoeding van de kosten die zijn gemaakt in verband met het opvragen van de twee uittreksels uit de Kamer van Koophandel ad in totaal € 5,30 (2 x € 2,65). Het hof zal op grond van artikel 13a, eerste lid, laatste volzin, van de Wah, in combinatie met artikel 1, onder e, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, overgaan tot het vergoeden van deze kosten.